Arm en oud in een veranderende stad

Auteurs : Pascal De Decker & Emma Volckaert, Onderzoeksgroep P.PUL (www.ppulresearch), Departement Architectuur KU Leuven

Inleiding: een onderzoek naar wonen en de woonomgeving van ouderen

De woning en de woonomgeving worden naarmate mensen ouder worden belangrijker omdat hun actieradius verkleint. Het gebrek aan een woningaanbod geschikt voor een verouderende bevolking zou dan ook een bezorgdheid moeten zijn waar overheden wakker van liggen. Dat geldt des te meer voor de Vlaamse overheid, die, gebeten door het ‘vermaatschappelijking van de zorg’-vertoog, de ouderen zo lang mogelijk in hun huis wil laten wonen.

Ouderen aanzetten om zo lang mogelijk in hun vertrouwde woning en woonomgeving te  blijven, mag als doelstelling verleidelijk klinken, onderzoek heeft intussen al tot in den treure aangetoond dat niet alle woningen, laat staan woonomgevingen, geschikt zijn om ouder in te worden. Ze zijn  over het algemeen gebouwd voor jongere, actieve mensen en bevinden zich vaak in voorzieningen-arme omgevingen.

Op een degelijke manier ‘thuis’ ouder worden, is aan een aantal voorwaarden verbonden. De woning moet betaalbaar zijn, en aangepast  of aanpasbaar aan de fysieke en mentale noodwendigheden. Bovendien is het wenselijk dat er op zijn minst één toegewijd iemand (familielid) in de buurt is voor eventuele bijstand en dit de klok rond. Er is best ook (betaalbare) thuis- en gemeenschapszorg voorhanden en een variëteit aan infrastructuren en diensten. Ten slotte is het ook wenselijk dat ouderen in omgevingen leven met veilige en toereikende verplaatsingsmogelijkheden. Het is immers belangrijk voor het welbevinden van ouderen dat ze verleid worden om fysiek en sociaal actief te zijn.

We zijn het voorbije anderhalf jaar in Gent met arme huurders gaan praten, zowel private als sociale (De Decker, P. & E. Volckaert (2020). Inzake betaalbaarheid en aangepastheid van de woning zijn onze vaststellingen weinig verrassend. Een overgrote meerderheid leeft in onaangepaste woningen. Trappen, onbereikbare liften, kleine kamers, toegankelijkheid: het zijn factoren die om een veelheid van redenen van wonen ‘prutsen’ maken. De huurprijzen zijn – ook in de sociale huursector, ook al scoort die beter dan de private huursector – te hoog om na betaling ervan nog een decent leven te kunnen leiden. Er blijft bijgevolg nauwelijks iets over om actief te zijn. We zien dan ook tal van strategieën om wat minder arm te zijn. Toiletdame spelen in een kunstencentrum. Bij vrienden op de sofa slapen. De domicilieregels zeer breed interpreteren, …

We kunnen hier niet alle facetten van het onderzoek toelichten. We beperken ons tot enkele vaststellingen inzake woonzekerheid, de woonomgeving en de netwerken van de ouderen.

Woonzekerheid

Woonzekerheid is een doelstelling van het Vlaamse woonbeleid.  Al is sinds kort ook in de sociale huursector een huurcontract beperkt tot 9 jaar, het is toch vooral de private huursector die zorgen baart. Voor (arme) ouderen is woonzekerheid dubbel relevant. Privaat huren is inherent onzeker. Ouderen dreigen immers, net als anderen,  om de haverklap met het verlies van hun woning geconfronteerd te worden, omdat hun huurcontract ten einde loopt, omdat de woning wordt verkocht of omdat een familielid er in gaat wonen.

Een gedwongen verhuis verbreekt de gewoonten en brengt stress en mogelijk andere negatieve gezondheidseffecten met zich mee. Daarbovenop komt dat een (gedwongen) wissel van woning tot een hogere huurkost en bijgevolg een afnemende betaalbaarheid en verhoogde armoede kan leiden. Daar vrezen onze respondenten ook voor. Voor de private huurders die wij spraken, is verhuizen naar een aangepaste woning dan ook geen optie. Opgezegd worden is niet minder dan een persoonlijke ramp.

Veranderende omgeving

Een goede plaats om oud te worden, is er een met voldoende, bereikbare dagelijkse voorzieningen. Bakkers. Kruideniers. Apothekers. We gingen ervan uit dat in een (groot)stedelijke omgeving  alle voorzieningen binnen bereik zouden zijn. Dit blijkt niet het geval te zijn voor arme ouderen.  Twee ontwikkelingen, kenmerkend voor de hedendaagse stad, zijn daarbij in het spel. Ze beïnvloeden op twee  manieren het voorzieningenaanbod. De eerste, ‘gentrificatie’, volgt uit de herwaardering die wonen in de stad de afgelopen jaren heeft gekend. Gent is hip! En herwaardering staat voor de instroom van mensen met hogere inkomens, die andere, maar vooral duurdere, producten kopen. De boetieks en cappuccino’s zijn gewoon te duur.

Daarnaast zijn er de gevolgen van toenemende diversiteit van de stad. Heel wat respondenten hebben  best wel wat problemen met het ‘ver-etnissen’ van het winkelaanbod; enerzijds om praktische redenen (de etiketten zijn niet leesbaar en er is geen ‘Belgisch brood’), anderzijds symbolisch (men wil niet naar ‘een Turkse winkel’). Dit betekent voor hen een afname van de sociale functie van de buurtwinkel. Men gaat (of ging) er immers niet enkel winkelen om eten te kopen, maar ook om buren tegen te komen, te horen wat er gebeurt of een babbeltje te slaan met de winkelier. De respondenten geven aan hun ‘roddellocaties’ en betaalbare en herkenbare goederen kwijt te spelen.

Alleen op de wereld

Het Vlaamse ouderenbeleid dicht de informele zorg een belangrijke rol toe. Dat dit niet zonder risico’s is, dat er met andere woorden nauwelijks of geen informele hulp is, daar is al herhaaldelijk op gewezen. Ons onderzoek toont nogmaals aan dat best niet al te veel eieren in de mand van de informele zorg worden gelegd. We stellen immers (opnieuw) vast dat de informele zorg verschillende barrières kent waardoor ze de facto voor velen nauwelijks beschikbaar is. Niet elke oudere heeft een hecht netwerk dat voldoende groot en nabij is. Bovendien willen niet alle ouderen zorg vragen en zijn kinderen niet altijd bereid of in de mogelijkheid om zorg te verlenen.

Om te beginnen leven heel wat ouderen alleen (in Vlaanderen is dat het geval voor 40% van de ouderen). Er is dus geen inwonende partner die zorg kan voorzien. Dat is het geval bij 30 van de 32 van onze respondenten. Daarnaast stellen we vast dat bij een groot aantal van onze respondenten de relatie met de kinderen verre van optimaal is, een vaststelling die aansluit bij onderzoek (zie bv. Driessens, 2003; Thys, 2018) dat aantoont dat bij mensen in armoede zowel de frequentie als de kwaliteit van de familiale contacten lager ligt dan bij personen die niet in armoede leven.

De buren mogen dan wel dichterbij zijn, wij stellen (opnieuw) geen sterke, laat staan duurzame, zorgrelaties vast. Er zijn wel ouderen die boodschappen meenemen voor hun buren. Maar ze zijn zelf ook al op leeftijd en vervullen bijgevolg  precair hun zorgrol. Enkelen vervullen een ‘controlefunctie’, al is dat niet altijd ‘met volle goesting’. Verder is er geen zorgrelatie waar te nemen tussen buren. Kortom, de vele voorwaarden die vervuld moeten zijn om van een kansrijke informele zorg te kunnen spreken, zijn niet vervuld.

Tot slot

Wonen moet. Wonen is een grondrecht. Onderzoek na onderzoek wordt vastgesteld dat wonen voor heel wat ouderen ‘niet wonen’ maar ‘prutsen’ is geworden. Het wordt dan ook dringend tijd dat wonen – net als de ouderen zelf – bij het ouderenbeleid worden betrokken. Wonen in brede zin van het woord, ‘wonen’ als ‘leven op een plek’. Wonen is meer dan betaalbaarheid of voldoende vierkante meters, de woonplaats is de uitvalsbasis naar de samenleving. En het is die connectie die voor het welbevinden van de ouderen van cruciaal belang is.  

Het houdt ook in dat de verschillende beleidsdomeinen – ouderenzorg, wonen, ruimtelijke ordening… – met elkaar samenwerken. Dit kan bijvoorbeeld in een Taskforce Wonen en Zorg. Inspiratie daartoe vindt men Nederland, waar de koepelorganisaties van de gemeenten, de sociale huisvestingsmaatschappijen en zorgorganisaties samen met de relevante ministeries dit hebben gerealiseerd. Deze taskforce moet in eerste instantie de taakstelling in beeld brengen, om vervolgens voorstellen te formuleren en knelpunten op te lossen.

Meer lezen:

Driessens, K. (2003). Armoede en hulpverlening: omgaan met isolement en afhankelijkheid. Gent: Academia Press.

De Decker, P. & E. Volckaert (2020). Oud, arm en huurder. Een verkenning van de woon- en zorgperspectieven van kwetsbare stedelijke ouderen. Antwerpen: Gompel&Svacina.

Thys, R. (2018). De zorgkracht van persoonlijke netwerken. Brussel: Kenniscentrum WWZ

Afbeelding van S. Hermann & F. Richter via Pixabay