Mondiale Ongelijkheid: Don’t Look Up!

Auteur: Francine Mestrum

Sociale wetenschappen hebben diverse manieren om de ‘werkelijkheid’ te benaderen. Eén ervan is de kennissociologie. Die legt zich toe op het bestuderen van hoe kennis ontstaat, hoe en met wie ze geproduceerd wordt, welke rol ze speelt in de dynamiek met de ‘feitelijke’ werkelijkheid, hoe die kennis wordt verspreid en hoe er op gereageerd kan worden. Een mogelijke methodologie hiervoor is de vertooganalyse. Die legt zich, voorbij tekst en context, toe op de betekenisdynamiek die in de interdiscursieve relaties in tijd en ruimte ontstaat.

In dit opiniestuk analyseer ik het internationale vertoog over ‘ongelijkheid’ van de Wereldbank en enkele instellingen van de Verenigde Naties (V.N.)

Ongelijkheid tussen landen

Het beeld wijkt vrij sterk af van wat een vergelijkbare analyse opleverde voor ‘armoede’. In 1990 bestond er inderdaad een consensus om over te stappen van economische ontwikkeling naar armoedebestrijding en menselijke ontwikkeling.

Het verschil tussen beide thema’s is dat de ‘ongelijkheid’ tussen landen zowat het uitgangspunt was na de tweede wereldoorlog om na te denken over wat later ‘ontwikkelingssamenwerking’ zou gaan heten. Ontwikkelingseconomen dachten toen dat de ‘kloof’ tussen ‘onderontwikkelde’ en geïndustrialiseerde landen te wijten was aan een ‘achterstand’ die kon ingehaald worden met economische en sociale ontwikkeling. Men bestudeerde sociale problemen zoals honger, gebrek aan huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg, maar ‘armoede’ stond niet op de agenda. Men dacht dat een beleid van economische, sociale en politieke ontwikkeling in een lineaire evolutie elkaar zouden opvolgen en alle problemen zouden doen verdwijnen.

Van ongelijkheid naar armoedebestrijding

Een kentering kwam er in de jaren 1970. Enerzijds werd vastgesteld dat de ‘kloof’ tussen landen bleef groeien en de roep naar mondiale herverdeling luider werd. Anderzijds publiceerde de Wereldbank een rapport waarin werd gepleit voor ‘herverdeling met groei’. De redenering was dat niet het resultaat van de groei moest worden verdeeld, maar de groei zelf. Met andere woorden, het zijn de inkomsten van de armste bevolkingsgroepen die moeten stijgen. Of nog met andere woorden, de groei stond centraal om vooral niet te moeten herverdelen. Het zijn de productiviteit en de inkomens van arme mensen die moeten worden opgetrokken.

Hiermee was de klemtoon meteen verlegd van de ongelijkheid tussen landen – ‘de kloof’ – naar de ongelijkheid binnen landen en vandaar ging het hele debat logischerwijs naar armoedebestrijding.

Opnieuw aandacht voor ongelijkheid

De V.N.-instellingen deden enthousiast mee. Toen echter bleek dat de armoedebestrijding van de Wereldbank niets veranderde aan de ‘Washington consensus’ – het soberheidsprogramma met zware sociale gevolgen dat alle landen met een grote schuldenlast opgelegd kregen – , gingen die instellingen terug naar hun eigen ontwikkelingsagenda met aandacht voor ongelijkheid.

‘The Inequality Predicament’, ‘Re-thinking Poverty’, ‘Inequality Matters’ en ‘Combating Poverty and Inequality’: het zijn slechts enkele titels van rapporten die begin van de 21ste eeuw kritiek geven op de ‘Washington Consensus’ en wordt gepleit voor een bredere visie op ontwikkeling. Armoedebestrijding is er enkel voor arme mensen en laat de maatschappelijke verhoudingen intact. Met een ontwikkelingsagenda kan je kijken naar zowel de economie, de sociale verhoudingen én de politieke instellingen.

In al die rapporten worden de verschillende dimensies van ongelijkheid belicht, van inkomen en vermogen tot ongelijkheid van kansen. De opkomende mondialisering droeg er toe bij dat meer en meer onderzoek werd verricht naar het verband met de groeiende ongelijkheid.

Geen consensus

Wat blijkt uit een vertooganalyse van de Wereldbank- en de V.N.-rapporten is dat er lang geen consensus bestaat over wat ongelijkheid is en hoe ze kan bestreden worden. De Wereldbank legt uitdrukkelijk de nadruk op ongelijkheid van kansen. Ze stelt dat elke markteconomie een zekere mate van ongelijkheid nodig heeft. De V.N. daarentegen heeft meer aandacht voor de onrechtvaardigheid in de wereld en voor een noodzakelijke herverdeling.

Een tweede grote verschil is dat de Wereldbank niets verandert aan haar oude vertoog dat vooral de productiviteit en de inkomens van de armen zelf wil optrekken. Net zoals bij armoedebestrijding kan je zo een beleid voeren dat niet aan de inkomens van de bovenkant raakt. Don’t look up! Belastingen en uitkeringen, ook door de academische wereld erkend als instrumenten om de inkomens aan de bovenkant af te toppen, vinden niet echt genade bij de Wereldbank. Ook al stelt haar eigen studiedienst vast dat een te grote ongelijkheid zowel de groei als de armoedebestrijding kan belemmeren, blijft het officiële standpunt er een van grote omzichtigheid. Herverdeling staat niet op de agenda. En net zoals in haar armoedevertoog meent de Wereldbank dat inkomen geenszins op de eerste plaats moet komen.

Ten slotte is het ook belangrijk te wijzen op waar de diverse documenten niet over spreken: waar de grote ongelijkheid vandaan komt, de band tussen nationale en internationale ongelijkheid, wat wel een thema was in de jaren 1970. Er wordt evenmin dieper ingegaan op sociale bescherming die hoog op de agenda staat bij de Internationale Arbeidsorganisatie en een wezenlijk verschil kan maken tussen bruto en netto-ongelijkheid.   

Ongelijkheid als politiek thema

Wat hiermee wordt bevestigd is dat ongelijkheid, meer dan het consensusthema ‘armoede’, een politiek thema is. De ongelijkheid wordt niet geproblematiseerd, niet bij de Wereldbank en het IMF, en in zeer beperkte mate bij de V.N. instellingen. De ongelijke machtsposities worden vermeld, maar niet geanalyseerd. De verschuiving van ‘ontwikkeling’ naar ‘armoedevermindering’ en daarmee onvermijdelijk een shift van landen naar mensen, zorgt ervoor dat de agenda versmalt en de band tussen interne ontwikkeling en internationale relaties uit het gezichtsveld verdwijnt.

Waar het uiteindelijk over gaat is een maatschappijmodel en het vorm geven aan de toekomstige wereld. Voor de mondiale instellingen betekent dit vorm geven aan het ontwikkelingsmodel dat nagestreefd kan of moet worden. Voor de Wereldbank en voor de V.N. liggen daar de verschillen. Men is bereid te denken over herverdeling en fiscaliteit of men is dat niet. Men is bereid de economische groei ietwat op de helling te zetten of men is dat niet. Men is bereid de gigantisch hoge inkomens af te toppen of men is dat niet. Men is bereid na te denken over alternatieve visies over ontwikkeling en economie, of men is dat niet.

De grote ongelijkheid is lang geen nieuwe werkelijkheid, maar is wel een nieuw probleem omdat het economische model ermee in vraag wordt gesteld. Het is ook een slibberige term, want over hoe een gelijke maatschappij er zou moeten uitzien, bestaan veel uiteenlopende visies.

Wat nochtans duidelijk is, is dat er keuzen kunnen gemaakt worden.  Of en hoeveel solidariteit er is, blijft een politieke keuze en het onderwerp van sociale strijd.

Voor de volledige analyse en een gedetailleerde beschrijving van de methodologie, zie Ongelijkheid mondiaal bekeken. Don’t Look Up! – DE WERELD IS VAN ONS

Afbeelding van Benoît DE HAAS via Pixabay