Vervuilen ze daardoor ook meer?
Afhankelijk van de gehanteerde methodologie, varieert de CO2-voetafdruk gelieerd aan de consumptie van een gemiddeld Belgisch gezin tussen 12,5 en 17 ton CO2 e/jaar. Hogere inkomensgroepen dragen meer bij aan de uitstoot van broeikasgassen dan de laagste inkomensgroepen. De consumptie van de rijkste 10% hangt samen met dubbel zoveel uitstoot dan de consumptie van de armste 10%. Dat berekenden Petra Zsusza Lévay (CSB UAntwerpen), Josefine Vanhille (CSB UAntwerpen), Gertjan Cooreman (Federaal Planbureau), Jean-Maurice Frère (Federaal Planbureau), Gerlinde Verbist (CSB UAntwerpen) en Tim Goedemé (University of Oxford).
Maar per uitgegeven euro gaat het consumptiepatroon in de lagere inkomensgroepen wel gepaard met meer broeikasgasuitstoot dan in de hogere inkomensgroepen. Dat komt doordat de consumptiecategorieën ‘energie en huisvesting’ en ‘voeding’ onderaan in de inkomensverdeling zwaarder doorwegen in het gezinsbudget. Deze categorieën zijn erg CO2-intensief. Voor het beleid is deze vaststelling relevant: het belasten van uitstoot zonder meer zal armere groepen sterker treffen dan rijkere groepen.
Lees er meer over in het “Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting 2019”, p.107-123.
Ook de toegang tot duurzaam wonen is beperkt voor wie arm is
Het belang van de consumptiecategorie ‘energie en huisvesting’ in de uitstoot van lage inkomensgezinnen doet vragen rijzen naar de toegang van lage inkomensgroepen tot energiezuinige en kwaliteitsvolle woningen.
Volgens Griet Verbeeck (UHasselt), Lieve Vanderstraeten (VUB) en Kristof Heylen (HIVA KU Leuven) blijken financieel kwetsbare huishoudens minder vaak te wonen in duurzame woningen (een woning waar 5 of 6 van de volgende maatregelen aanwezig zijn: isolerend glas, dak-, muur- of vloerisolatie, een energiezuinige ketel of hernieuwbare energie) dan de rest van Vlaamse huishoudens. Het aandeel arme en lage middenklasse huishoudens dat woont in een duurzame woning is de voorbije vijf jaar wel gestegen. Toch is het aandeel kwetsbare huishoudens in een niet duurzame woning (waar 2 of minder van de genoemde maatregelen aanwezig zijn) in 2018 nog steeds dubbel zo hoog als bij de rest van Vlaamse huishoudens. Bovendien verkeert een aanzienlijk deel van de niet duurzame woningen in een slechte fysieke staat.
Wie woont in een duurzame woning, heeft een groter risico op betaalbaarheidsproblemen ten opzichte van wie woont in een ‘redelijk’ duurzame woning. Door de hogere huurprijzen van duurzame woningen, nemen ze een grotere hap uit het beschikbaar gezinsbudget en dit wordt niet volledig gecompenseerd door een lagere energiefactuur.
Lees er meer over in het “Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting 2019”, p.125-145.
Hoe kan het wel?
Verbeeck en collega’s zien als eerste stap het sensibiliseren van bewoners over hun woonsituatie. Dat kan via een energiescan, een waterscan of via de ‘woonmeter’, een instrument ontwikkeld door Samenlevingsopbouw. Deze instrumenten zouden automatisch moeten worden ingezet door OCMW’s, CAW’s of andere instellingen.
Om structurele vooruitgang te boeken, moeten volgens de auteurs initiatieven die inzetten op het verbeteren van huurwoningen op de private huurmarkt worden ondersteund. Ook moeten zogenaamde ‘noodkopers’ ondersteund worden wanneer ze hun woning willen verduurzamen. In het Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting 2019 benoemen Verbeeck en collega’s enkele beloftevolle initiatieven.
Hogere huurprijzen (ten gevolge van woningrenovatie) zouden moeten worden gecompenseerd. Dat kan bijvoorbeeld door te verhuren via een sociaal verhuurkantoor. Men zou ook kunnen rekenen met een constante woonkost, waarbij een huurprijsverhoging wordt gedaan die in lijn is met de verlaging van de energiekost.
Een ander economisch model
Een duurzame samenleving vereist een duurzaam economisch model. De circulaire economie kan hierbij een belangrijke rol spelen. In de circulaire economie worden producten, onderdelen en materialen in de kringloop gehouden. Er wordt ingezet op hergebruik, herstel en onderhoud. In tweede instantie worden zoveel mogelijk grondstoffen gerecupereerd via composteren en recycleren. Ook de ‘deeleconomie’ is een belangrijk model in de transitie naar en duurzame maatschappij.
De shift naar een circulaire en deeleconomie kan impact uitoefenen op economisch, ecologisch en sociaal vlak. Allerlei actoren moeten daarbij hun verantwoordelijkheid opnemen: overheid, bedrijven, financiële instellingen en individuele consumenten.
De sociale impact is nog onvoldoende onderzocht. Karine Van Doorsselaer en Jill Coene van Universiteit Antwerpen bekijken hoe mensen in armoede goedkoper, maar toch kwaliteitsvol kunnen consumeren. Dat kan bijvoorbeeld via de tweedehandsmarkt, ruilen en weggeefwinkels. Ook hersteldiensten en meer sociale initiatieven als repaircafés zijn belangrijk. Tot slot kan de trend van ‘hebben naar gebruiken’ mensen in armoede toegang geven tot duurzame producten. Uitleendiensten, deelsystemen en ‘pay-per-service’ concepten bieden heel wat potentieel.
Lees er meer over in het “Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting 2019”, p.203-222.