“Taalonderwijs heeft een sterke impact op de zinnen die je maakt in een vreemde taal”

Wanneer je een tweede taal leert, maak je spontaan gebruik van de kennis die je al hebt uit je eerste taal, zeker als je kan kiezen tussen grammaticale regels die hetzelfde zijn als in je eerste taal en regels die verschillen. “In het vreemdetalenonderwijs wordt die intuïtieve kennis uit de eerste taal niet altijd gebruikt”, zegt Edwige Sijyeniyo (CLiPS). (tekst: Edwige Sijyeniyo)

In het Nederlands zijn er verschillende woordvolgordes die hetzelfde zeggen. Je kunt bijvoorbeeld zeggen “De hond achtervolgt de kat” (actief), “De kat wordt achtervolgd door de hond”, of “De kat wordt door de hond achtervolgd”. De laatste twee zinnen (passieven) verschillen in welk onderdeel van de zin benadrukt wordt. De eerste variant legt de nadruk op “de kat” en de tweede variant zet “de hond” op de voorgrond.

“Sommige talen hebben minder woordvolgordes dan het Nederlands” zegt Edwige Sijyeniyo. “Het Frans kent bijvoorbeeld maar twee verschillende zinsstructuren om dezelfde gebeurtenis te beschrijven, namelijk ‘Le chien poursuit le chat’ (actief) en ‘Le chat est poursuivi par le chien’ (passief).” Het lijkt vanzelfsprekend dat moedertaalsprekers van het Frans gebruik zullen maken van de kennis in hun eerste taal om de passief in het Nederlands te maken, aangezien ze dezelfde grammaticaregels volgen (‘De kat wordt achtervolgd door de hond’). Maar een belangrijke bevinding in Edwiges doctoraatsonderzoek is dat studenten expliciet leren om juist de tweede variant van de passief te gebruiken (‘De kat wordt door de hond achtervolgd’). Daardoor gebruiken ze nauwelijks de eerste, voor de hand liggende, variant. “Taaldocenten scheiden Nederlandstalige grammaticaregels zoveel mogelijk van Franstalige regels”, licht Edwige toe. “Nochtans zorgt dit niet altijd voor de meest ‘natuurlijke’ keuze tijdens het spreken in de tweede taal.”

Strategische keuzes

Edwige legt uit dat taaldocenten soms strategische keuzes maken om fouten in de nieuwe taal te voorkomen. Die kunnen namelijk ontstaan wanneer studenten leunen op de kennis van hun eerste taal. In het Nederlands komt het hoofdwerkwoord vaak aan het einde van een zin (bv. ‘Ik heb de taart opgegeten‘). In het Frans komt het hoofdwerkwoord in het midden van de zin: ‘J’ai mangé le gateau’. Als Franstaligen leunen op kennis van hun eerste taal, kan dit zorgen voor fouten in het Nederlands (*Ik heb opgegeten de taart). “Daarom zien we dat taaldocenten in Wallonië hun studenten aanleren om het hoofdwerkwoord altijd achteraan te plaatsen, en dit leidt dus tot de ‘onnatuurlijke’ keuze voor ‘De kat wordt door de hond achtervolgd‘”, licht Edwige toe. “Moedertaalsprekers van het Nederlands hebben namelijk een sterke voorkeur voor de andere variant van de passief waarbij het hoofdwerkwoord in het midden van de zin staat.”

Taalonderwijs heeft een sterke impact op zinskeuzes in een vreemde taal

Het lijkt er dus op dat grammaticaregels die expliciet aangeleerd worden een sterke impact hebben op de zinnen die studenten gebruiken. Toch leidt gebruikmaken van kennis vanuit de eerste taal niet altijd tot fouten: leerders die Nederlands buiten de school leren, gebruiken met gemak beide soorten passieven. “Het kan helpen om te vertrekken vanuit je moedertaal, zolang leerders een goed beeld krijgen van de verschillen in grammaticaregels tussen talen”, sluit Edwige af.

Contact

Edwige Sijyeniyo | Edwige.Sijyeniyo@uantwerpen.be

Language instruction significantly influences sentence construction in a foreign language
Learners often rely on their first language's grammar when making choices between similar grammatical rules. In foreign language education, this intuitive knowledge from the first language is not always leveraged. For instance, in Dutch, various word orders convey the same meaning. Edwige Sijyeniyo's research (at CLiPS) reveals that language instructors sometimes strategically teach students to avoid errors by diverging from their first language's conventions. However, this may result in less natural language usage. Learners who acquire Dutch outside formal education tend to effortlessly use both types of passives, suggesting that starting from one's native language can be beneficial if learners gain a clear understanding of grammatical differences between languages.