Sinds 1970 vieren we jaarlijks op 22 april Earth Day, een dag waarop we stilstaan bij de toestand van onze aarde en de ecologische uitdagingen waar we voor staan. Voor de gelegenheid zoomt historicus Tim Soens in op de strijd tussen landbouw en natuur. En stelt hij de vraag: moet dit eigenlijk wel een strijd zijn? (tekst: Tim Soens)
Economie vs. ecologie
Landbouw en natuur, het zijn zelden goeie vrienden. Zeker in dichtbevolkte gebieden is de grond schaars en dus duur en felbevochten. Landbouwers zien met lede ogen aan dat vruchtbare akkers ontpolderd of bebost worden. De strengere stikstofnormen rond natuurgebieden zijn bovendien moeilijk te verzoenen met megastallen voor industriële rundvee-, pluimvee- of varkensteelt. Geen wonder dus dat de Vlaamse regering afgelopen februari het landbouwersprotest probeerde te sussen met een tijdelijke ‘pauze’ in de aankoop van landbouwgrond voor natuurontwikkeling. Bovendien toonden zowel de Vlaamse als de Belgische regering zich een koele minnaar van de Europese natuurherstelwetgeving. Ecologisch realisme heet dat dan: klimaat en ecologie zijn belangrijk, zolang ze de economische ontwikkeling niet in de weg staan. Of de diepe malaise in de landbouwsector daardoor zal worden opgelost, valt te betwijfelen. Structureel is er duidelijk iets mis met de inkomstenstructuur in de landbouw: landbouwers krijgen weinig betaald voor hun vee, graan of fruit, maar zien de kosten wel exploderen.
Jong protest
Dat landbouw en natuur met getrokken messen tegenover elkaar staan, is niet nieuw. De duizenden jongeren die tijdens de allereerste Earth Day op 22 april 1970 op straat kwamen in tal van Amerikaanse steden, protesteerden in de eerste plaats tegen de milieuverontreiniging door de industrie. De trigger voor het protest waren enkele spectaculaire olie- en giframpen. Maar ook de landbouw was kop van jut. Enkele jaren eerder al getuigde de biologe Rachel Carson voor de Amerikaanse senaat over de nefaste gevolgen van het pesticidegebruik, en met name DDT, in de landbouw. Haar bestseller Silent Spring werd de bijbel van de jonge milieubeweging.
Is een ander landbouwmodel dan mogelijk? Misschien moeten we ophouden met landbouw en natuur als een ‘zero sum game’ te zien, waarbij de winst van de ene ten koste gaat van de andere. Grond bijmaken kunnen we niet, maar misschien kan diezelfde grond wel op een andere manier ingezet worden. Dat is de piste van de agro-ecologie. De agro-ecologie gaat ervan uit dat een productieve landbouw samen kan gaan met het realiseren van natuurdoelstellingen, en wel op hetzelfde stuk grond. Maar hoe kunnen we dat realiseren? Zowel landbouw als natuur proberen de eigen doelstellingen maximaal te realiseren op de beperkte grond waarover ze beschikken, en geef hen maar eens ongelijk.
Samenwerken om samen te versterken
De sleutel komt zo bij de grond zelf te liggen: misschien is de grond waarop we leven en die ons voedsel produceert te kostbaar en te kwetsbaar om louter als een privaat goed en een koopwaar beschouwd te worden. Misschien moeten we denken over andere vormen van eigendom en toegang tot grond, die wel toelaten verschillende doelstellingen samen te realiseren.
Rond één dergelijk model van alternatieve toegang tot land loopt nog tot 29 september 2024 in het Gentse STAM de tentoonstelling Gentse gronden. Tot op de dag van vandaag heeft het Gentse OCMW ongeveer 1800 hectare landbouwgrond in bezit, die ze verpacht aan landbouwers verspreid over Vlaanderen. Deze stadsgronden zijn letterlijk een erfenis van het Ancien Régime: ze bestaan in essentie uit het grondbezit van armendissen, godshuizen en hospitalen allerhande die in de nasleep van de Franse Revolutie als ‘overheidsbezit’ beschouwd werden. Zowel voor als na de ‘nationalisering’ ondersteunden die gronden de stedelijke welvaartszorg. De stadsgrond was voor de Gentse ‘onderstand’ in de eerste plaats een stabiele bron van geldelijke inkomsten. Maar daar stopte het niet bij: uit de omvangrijke stadsbossen werd hout gehaald, waarbij de pachters het transport naar de stad organiseerden.
Rond 1900 werd één van de grootste hoeves – het Blauwhuis in Nazareth – ook ingezet om zieke stadskinderen te laten aansterken in de gezonde buitenlucht – een soort ‘boerderijvakanties’ zeg maar. Voor 1800 waren de stadsboerderijen ingekapseld in een heus voedselnetwerk rond de stedelijke hospitalen en godshuizen. Zo lezen we in een pachtcontract van 1522 dat pachters Jacob van Crombrugge en Pierijne Neckers van dezelfde Blauwhuishoeve aan het Bijloke-hospitaal jaarlijks 9 mud (5832 liter) rogge, 18 mud (16442 liter) haver voor de paarden en 30 steen (84 kilogram) boter voorzagen, naast een vet kalf op Pasen. De abdis van de Bijloke had ook recht op de helft van de jonge duiven in de duiventoren op de hoeve én op de opbrengst van de boomgaard. Daarnaast maakten stad en pachter afspraken over de zorg voor de bodem én de vegetatie: de pachter mocht géén mest van het hof wegvoeren, en al zeker geen vruchtbare duivenmest, de grond moest op gezette tijdstippen braak gelaten worden, en voor elke dode wilg moesten twee nieuwe geplant worden. Via de stadsgronden hadden stedelijke instellingen en families zo al eeuwenlang een directe impact op de landbouw in een uitgestrekt hinterland.
De aanwezigheid van de stad op het platteland
Waren die stadsgronden dan een vorm van korteketenlandbouw avant la lettre, van producent rechtstreeks naar consument? Op een congres in het Gentse STAM dat mee door de Universiteit Antwerpen georganiseerd werd, bogen 25 experten uit tien verschillende landen zich twee dagen over de vraag wat de betekenis van stadsgrond nu echt was in het verleden, en of die stadsgrond ook een wissel op de toekomst kan zijn. Stadsgronden zo bleek, waren zelden of nooit in staat de stedelijke bevolking als geheel te voeden. De meeste stedelingen kochten hun voedsel gewoon op markt of in de kleinhandel. Stadsgronden hadden daarentegen wel een belangrijke sociale functie. Landbouwgrond symboliseerde op veel plaatsen in de wereld rijkdom en status. En daarmee verbonden: een bevoorrechte toegang tot voedsel in een wereld waarin honger nooit helemaal uit te sluiten was.
Stadsgrond symboliseerde de aanwezigheid van de stad op het platteland. Die aanwezigheid was ook letterlijk te nemen: de stedelijke eigenaar – particulier, abdis of later OCMW-ontvanger – kwam op gezette tijdstippen de eigendommen inspecteren, vergezeld van een hele schare aan stads-boswachters én stads-timmerlui – allemaal keurig in uniform. Voor de pachters betekende stadsgrond vaak zekerheid: de garantie om van generatie op generatie dezelfde grond of hoeve te kunnen pachten. Omgekeerd bleef de stedelijke eigenaar een impact hebben op hoe het land gebruikt werd, op de eigen grond, maar vaak indirect ook, in de bredere omgeving.
Ook vandaag kunnen die stadsgronden een – bescheiden – hefboom zijn in een ander ruimtebeleid, waarin voedselproductie én natuur elkaar niet wegconcurreren door altijd hogere grondprijzen. Boeren krijgen zekerheid, de stad en haar bewoners krijgt een zichtbare band met het land. Bij uitstek lijkt de stadsgrond – 1800 hectare in het geval van de Stad Gent – het ideale labo om de agro-ecologische transitie in te zetten. Zo kunnen boeren en natuurbewegingen op een volgende Earth Day samen opstappen voor het de belang van de aarde.
Bron hoofdafbeelding: Jacques De Schryver
Tip!
- De natuur in de stad is ook het thema van de summer school CityLAB X: The Sustainable City, van 1 tot 5 juli 2024 aan de Universiteit Antwerpen. Inschrijvingen staan open voor master- en doctoraatsstudenten en voor professionals die rond het onderwerp werken.
Citygrounds
On this year's Earth Day historian Tim Soens looks at the tension between agriculture and nature. Recent political decisions and the rejection of European nature restoration legislation highlight the challenge of balancing economic development and ecological interests. The concept of agroecology might offer an opportunity to combine productive agriculture with nature conservation on the same land. Historical examples of urban land show that alternative forms of land ownership and access are possible, allowing agriculture and nature to thrive together. This approach can serve as an opportunity for a more sustainable future, with farmers and nature movements working together for the protection of the earth.