Wat hebben Antwerpen, Lommel, ’s Hertogenbosch en Den Haag met elkaar gemeen? In al deze steden staat Hadewijch op een straatnaambordje. En dat terwijl deze 13e-eeuwse mystica vijf eeuwen lang van de radar was verdwenen. Wat maakte het waard om Hadewijch na al die tijd te herinneren? Die vraag intrigeerde Tijl Nuyts (Ruusbroecgenootschap), die er 23 juni 2022 zijn doctoraat over verdedigde.
Hadewijch kan niet ontbreken in de opleiding Nederlandse taal- en letterkunde, maar dat is dus niet vanzelfsprekend?
“Inderdaad, want als auteur was (en is) ze gezichtsloos: haar biografie is onbekend. Haar teksten zijn ook moeilijk om echt vat op te krijgen. Wellicht was ze actief in de dertiende eeuw, in het middeleeuwse hertogdom Brabant. Gedurende vijf eeuwen is ze in de vergetelheid geraakt. Pas in 1830 kwamen haar teksten weer boven water en raakten mensen geïntrigeerd door de vraag wie Hadewijch was geweest. Al heel snel waren er individuen die een potentieel rolmodel in haar zagen. In de pogingen om Hadewijch te identificeren via de beperkte informatie die er was, schiepen die personen zelf een beeld van haar dat vaak veel vertelde over hoe ze zichzelf identificeerden. Ik was in mijn onderzoek niet zozeer benieuwd naar wie Hadewijch écht was, maar wel naar wie ze was voor al die verschillende mensen. Van Franstalige surrealistische kunstenaars tot Vlaams-nationalistische jeugdleidsters: iedereen leek wel iets in haar te zien.”
Wie 1830 zegt, zegt de stichting van de Belgische staat. Was Hadewijch in de eerste plaats een icoon van dat nieuwe land?
“Midden in de Belgische revolutie stootte een Duitse archivaris plots op haar teksten in de toenmalige Bourgondische bibliotheek van Brussel (de huidige KBR). Hijzelf was eigenlijk gekant tegen de revolutie, maar al snel werd Hadewijch in een Belgisch kader gepast door flamingantische intellectuelen. Zij wilden vooral een plaats voor de Vlaamse cultuurtaal opeisen in die nieuwe Belgische samenleving. Toen de Vlaamse Beweging tijdens de Eerste Wereldoorlog radicaliseerde, gingen ook meer omstreden figuren met Hadewijchs teksten aan de haal. Uiteindelijk werd zij zelfs neergezet als een vrouwelijk rolmodel voor collaborerende meisjesbewegingen zoals de Dietsche Meisjesscharen.”
Terwijl Kevin Absillis in zijn laatste boek pleit voor eerherstel voor Hendrik Conscience die ook in die radicale Vlaamse Beweging is getrokken, lijkt die nood er minder voor Hadewijch. Of toch?
“Mijn onderzoek loopt tot de jaren zeventig, toen er overal in Vlaanderen verkavelingswijken werden gebouwd. In het West-Vlaamse Gullegem zie je bijvoorbeeld dat de Hendrik Consciencestraat naast het Hadewijchplein ligt. In tussenoorlogse kranten werden Hadewijch en Conscience vaak in één adem genoemd. De herinnering aan die auteurs loopt dus vaak samen. Maar terwijl Hendrik Conscience door zijn verhaal over de Guldensporenslag een meer militante resonantie heeft gekregen, dienden Hadewijchs teksten binnen de collaboratie net om de liefde voor Vlaanderen en de zorgende kracht van vrouwen te tonen. Het was heel genderstereotiep. Daardoor is ze wellicht minder geschonden uit de collaboratie gekomen dan andere ‘Vlaamse’ herinneringsfiguren zoals Jan Breydel of Pieter De Coninck.”
Is het net omdat er zo weinig biografische informatie over Hadewijch bestaat dat zoveel uiteenlopende groepen haar hebben toegeëigend?
“Dat gebrek vormde zowel een obstakel als een opportuniteit. Iedereen kon wel iéts zien in Hadewijch, maar de manieren om haar te herinneren bleven toch beperkt. De jezuïet-filoloog Jozef van Mierlo, een verre collega van mij aan het Ruusbroecgenootschap, heeft in het interbellum het beeld van haar vast gebeiteld als dat van een katholieke, Vlaamse kunstenares. Daarbij reageerde hij op vrijzinnige intellectuelen uit de negentiende eeuw die Hadewijch met een ketterse Brusselse begijn hadden geïdentificeerd. In die vorm staat ze overigens nog steeds – als enige vrouwelijke standbeeld – op de westelijke gevel van het Brusselse stadhuis, waar ze geplaatst werd door het liberale stadsbestuur, zeer tegen de zin van de katholieke minister van Schone Kunsten, die de renovatie van de gevel mee subsidieerde. Van Mierlo wist het publiek zo te bespelen dat anderen hun idee van Hadewijch op zijn voorstelling baseerden. Zijn publicaties bereikten een erg groot publiek bij de opkomende Vlaamse middenklasse – de krant De Standaard zette Van Mierlo’s publicaties graag in de kijker, maar ook socialistische kranten als Vooruit citeerden gretig uit zijn werk om een arbeiderspubliek kennis te laten maken met ‘hun’ literair erfgoed.
Die genderdimensie hoor je tegenwoordig veel in verband met haar werk: Hadewijch is één van de vrouwelijke boegbeelden van de Nederlandstalige canon.
“Eigenlijk is Hadewijch pas sinds de jaren zeventig in de Belgische feministische golf meegetrokken. Zij werd vanaf dan voorgesteld als een soort feministe avant la lettre, en ook vandaag is dat het geval. Voor die tijd pasten vrouwelijke culturele actoren haar doorgaans in in het kader van de Vlaamse beweging, waarin een eerder stereotiep genderdiscours de bovenhand had. Dat was anders in Nederland, waar de feministische beweging sneller op de voorgrond trad.
In de jaren zeventig droogde de discussie over Hadewijch op omdat er geleidelijk een vast idee was ontstaan over wie ze was geweest. De herinnering aan haar versteende. In mijn onderzoek zag ik hoe debat nodig is om vormen van collectieve herinnering levend te houden; denk maar aan de gesprekken over straatnamen die naar Cyriel Verschaeve verwijzen. Vanaf er unanimiteit is, wordt de weg naar de vergetelheid veelal ingezet. Wel trok Hadewijch vanaf de jaren zeventig naar het buitenland via vertalingen. Op die manier pikten Amerikaanse feministische wetenschappers haar werk op. In Frankrijk maakte Bruno Dumont de film Hadewijch (2009), waarin een Frans meisje het klooster intreedt en daarna in salafistisch terrorisme terechtkomt. In de rest van de wereld komt ze dus nog wel in nieuwe debatten terecht, zoals over de rol van religie in de huidige samenleving.
Ben je zelf op een andere manier naar herinneringsprocessen in de ruimere cultuur gaan kijken?
“In mijn stad Brussel let ik nu meer op herinneringslagen in de publieke ruimte. De gevel van het stadhuis kreeg meer betekenis voor me nu weet welke hevige discussies aan de keuze voor de standbeelden voorafgingen. Mijn onderzoek naar culturele herinnering heeft me ook anders doen kijken naar populaire cultuur. Dan denk ik bijvoorbeeld aan Stromaes recente videoclip voor ‘Fils de joie’, waarin hij een soort militaire parade laat lopen door het Jubelpark, voor de triomfboog die Leopold II betaalde met geld uit zijn kolonie. Stromae zingt er een lied dat niet opgedragen is aan deze koning of de natie, maar aan een sekswerker. Zo worden botsende herinneringslagen op elkaar gestapeld in de publieke ruimte, een onderwerp dat me erg is gaan interesseren door mijn doctoraat.”
Wat sprak jou zo aan in dit doctoraat?
“Ik werkte eerst als praktijkassistent Spaanstalige literatuur aan KU Leuven, waar ik wel eens lesgaf over Mexicaanse auteurs die door Arabische mystiek waren geïnspireerd. Ook als stagiair in het middelbaar onderwijs maakte ik een lespakket over spokenwordartiesten die rond de islam werkten. Die beweeglijkheid van religieuze symbolen interesseerde me erg. Via dit doctoraat ben ik de Nederlandse en Franstalige cultuurgeschiedenis ingerold. Oorspronkelijk ging dit project alleen over het interbellum, maar het is opengetrokken tot 1830 omdat de herontdekking van Hadewijchs teksten zo mooi samenviel met de stichting van België. Zo kon ik grotere tendensen onderzoeken.”
Hoe ben je precies aan het werk gegaan in je zoektocht?
“Ik begon met alle mogelijke schrijfwijzen van ‘Hadewijch’ in te voeren in krantendatabases. Zo kwam ik verschillende gedigitaliseerde bronnen op het spoor, die ik als vertrekpunten gebruikte om meer bronnen te verzamelen. Er is ook een lijst met alle wetenschappelijke werken over Hadewijch, die vaak ideologisch gekleurd zijn, die als aanknopingspunt diende. En verder heb ik manueel gezocht in allerlei tijdschriften en correspondentie in bibliotheken en archieven zoals de Consciencebibliotheek, het Letterenhuis, het Archive et Musée de Littérature in Brussel en het ADVN, het archief voor nationale bewegingen. Met een brede radar heb ik zo veel mogelijk herinneringspraktijken proberen opvangen. Zo kwam ik ook grappige – maar ideologisch erg betekenisvolle – kleinigheden tegen, zoals een quiz over Hadewijch in een Vlaams nationalistisch vrouwentijdschrift. In mijn zoektocht vond ik het leuk om stukjes van iemands levensverhaal mee te krijgen, zoals de brief van een jezuïet-filoloog die niet tevreden was met het honorarium voor zijn boek over Hadewijch omdat hij zijn werk beter vond dan van anderen. Zulke petites histoires smokkelde ik met plezier mijn doctoraat in.”
Liggen de teksten van Hadewijch nu standaard op je nachtkastje?
“In het begin van mijn onderzoek las ik al haar teksten. Ik vond het boeiend om kennis te maken met die middeleeuwse spirituele wereld , want zelf ben ik niet gelovig. Als onderzoeker begrijp ik dat mensen Hadewijch in een Vlaamse canon willen opnemen, maar ik zou er zelf niet voor vechten om dat te doen gebeuren. Ik heb Hadewijch afstandelijker benaderd en zelf geen positie ingenomen over de manier waarop ze herinnerd zou moeten worden.
Het viel me tijdens mijn doctoraat op dat het onduidelijk was of al die initiatieven om Hadewijch te doen herinneren effect hadden bij de beoogde doelgroepen. Zo werden leden van de Dietse meisjesscharen op een actiedag in Lier in 1943 aangemoedigd om “Levet scone” te scanderen, een leuze uit een van Hadewijchs Brieven. In bronnen kon ik terugvinden dat ze werden aangemaand om net zo dapper als Hadewijch te zijn – en dat op een moment dat de geallieerden de bovenhand kregen en collaborerende Vlamingen in nauwe schoentjes terechtkwamen -, maar het blijft de vraag of Hadewijchs werk daadwerkelijk op de nachtkastjes van die meisjes terechtkwamen.”
Wat zijn de kenmerken van Hadewijchs teksten die het mogelijk maken dat ze mensen met zulke uiteenlopende achtergronden aanspreken?
“’De minne is al’, schreef Hadewijch. Haar gedichten gaan allemaal over de liefde, wat natuurlijk een universeel thema is. Als ze beschrijft over hoe moeilijk de liefde het haar maakt, dan kan iedereen zich daar op zijn manier in herkennen. Ook al schreef zij binnen een mystiek kader – dat essentieel over de relatie tussen mens en God gaat -, veel van wat ze schrijft kan je transponeren naar intermenselijke relaties. In de negentiende eeuw werd ze daarom niet altijd goed begrepen. Sommigen dachten dat ze gefrustreerd was omdat ze de liefde was mislopen, waarna ze die op een goddelijke bruidegom projecteerde. ”
Je bent zelf dichter. Was er een kruisbestuiving tussen je onderzoekswerk en je poëzie?
“Haar werk heeft me zeker geïnspireerd. Ik heb zelfs een paar stukjes van Hadewijch gestolen en in mijn gedichten gesmokkeld! Ik kom zelf niet uit een gelovig gezin en vind het daarom zo fascinerend hoe religieuze teksten en rituelen voor andere mensen wel iets heel belangrijks kunnen betekenen in het alledaagse leven. Dat is wat ik in mijn bundel Vervoersbewijzen (2021) exploreer aan de hand van het openbaar vervoer, dat ik als een dwarsdoorsnede van de openbare ruimte heb benaderd. Op de trein zit je met zoveel verschillende mensen samen die allemaal een ander denkkader hebben, maar wel naar dezelfde bestemming gaan en het voor een duur van een rite met elkaar moeten zien te rooien – net zoals in de maatschappij. Op een tram in het multiculturele Brussel kan iemand Hadewijchs teksten zitten lezen en een andere met oortjes in naar de koran luisteren. Ik nam elke dag de tram en trein om naar Universiteit Antwerpen te komen. Op die manier verzamelde ik een hoop inspiratie.”
Hadewijch remembered (and forgotten) In 1830, the medieval mystical writer Hadewijch was rediscovered after having been forgotten for five centuries. Tijl Nuyts was intrigued by the processes that made Hadewijch memorable to the Belgian public. Cultural actors with diverse ideological profiles constructed their own images of Hadewijch, even though her biography is mostly unknown. Tijl retraced the author's cultural remembrance from 1830 to the end of the 1970s in everything from Belgian newspapers and girls' magazines to academic publications.