In 2018 (inkomensgegevens 2017) leefde 16,4% van de bevolking in België in een gezin met een armoederisico, dat wil zeggen met een beschikbaar gezinsinkomen lager dan € 1.187 per maand voor een alleenstaande. Dat cijfer is al jaren hardnekkig stabiel, zoals de grafiek toont. Het gaat omgerekend om 1.865.000 Belgen. In het Vlaams gewest liggen deze aantallen lager: in 2018 ging het over 10,4% van de bevolking of ongeveer 680.000 personen. In het Waals gewest betrof het 21,8% of zo’n 790.000 personen.
Evolutie van het relatieve armoederisico (%), 2004-2018, België, Vlaams en Waals gewest
Bron: Eurostat, Statistiek Vlaanderen en IWEPS, o.b.v. EU-SILC
Niet alle bevolkingsgroepen zijn even kwetsbaar. op basis van de Belgische armoedecijfers hebben volgende groepen een hoger armoederisico:
- Kinderen jonger dan 15 jaar (20,2%)
- Jongeren van 16-24 jaar (20,4%)
- Alleenstaanden (23,8%)
- Eenoudergezinnen (41,3%)
- Grote gezinnen (3 of meer kinderen) (25%)
- Werklozen (49,4%)
- Inactieven (34,4%)
- Laaggeschoolden (28,2%)
- Huurders (37,2%)
- Personen geboren buiten de EU28 (42,3%).
Ook andere indicatoren kleuren rood
De kansarmoede-index van Kind en Gezin van 2018 leert dat 14,1% van de kinderen in het Vlaams gewest geboren wordt in een kansarm gezin. Dat is een gezin dat slecht scoort op drie of meer van volgende criteria: het maandinkomen van het gezin, de opleiding van de ouders, het stimulatieniveau van de kinderen, de arbeidssituatie van de ouders, de huisvesting en de gezondheid. Sinds 2010 is dat cijfer almaar verder blijven stijgen.
In 2014 bereikte het maandelijks gemiddeld aantal leefloongerechtigden voor het eerst de kaap van 100.000 personen. In 2018 was dat cijfer verder opgelopen tot 144.389 Belgen. De meeste onder hen zijn alleenstaand, vrouw, 25-44 jaar oud en Belg. Nog eens 107.665 ouderen ontvingen (op 1 januari 2018) een gewaarborgd inkomen voor bejaarden of een inkomensgarantie voor ouderen. Hier is wel een daling zichtbaar sinds 2015.
Op 31 december 2018 moesten 159.081 Belgen een beroep doen op een voedselbank. Ook dit cijfer toont een constante stijging sinds het begin van de jaren ’90.
Hoe wordt het armoederisico berekend?
Het relatieve armoederisico meet het aandeel van de bevolking dat leeft in een gezin met een huishoudinkomen lager dan 60% van het ‘nationaal mediaan beschikbaar equivalent huishoudinkomen’.
Het beschikbaar huishoudinkomen is het inkomen van alle gezinsleden, na aftrek van belastingen en sociale bijdragen, maar met inbegrip van sociale uitkeringen en andere financiële voordelen. Het mediaan inkomen is het inkomen dat, na rangschikking van alle inkomens van laag naar hoog, precies in het midden ligt: 50% van de bevolking heeft meer, 50% heeft minder. Dit nationaal mediaan beschikbaar inkomen wordt omgerekend naar een ‘equivalent’ inkomen, via toepassing van de gemodificeerde OESO-equivalentieschaal (elke eerste volwassene in het gezin krijgt een gewicht van 1, iedere bijkomende volwassene krijgt een gewicht van 0,5 en ieder kind jonger dan 14 jaar krijgt een gewicht van 0,3). Op die manier wordt het inkomen vergelijkbaar tussen gezinnen met een verschillende grootte en gezinssamenstelling.
Het mediaan beschikbaar huishoudinkomen in België bedroeg € 23.744 op jaarbasis in 2017 (SILC 2018). 60% hiervan is € 14.246 per jaar of afgerond € 1.187 per maand. Dit is de armoederisicogrens voor een alleenstaande. Wie als alleenstaande een inkomen heeft onder deze grens, wordt beschouwd als arm. Met toepassing van de gemodificeerde OESO-equivalentieschaal is de armoederisicogrens voor een gezin dat bestaat uit twee volwassenen en twee kinderen € 2.493 per maand. Dit bedrag wordt verkregen door de grens voor alleenstaanden te vermenigvuldigen met een factor 2,1 ((€14.246*2.1)/12 = €2.493 per maand). Deze factor 2,1 is de optelsom van 1 (de eerste volwassene) + 0,5 (de tweede volwassene) + 0,3 (het eerste kind) + 0,3 (het tweede kind).
Lees er meer over in de statistische bijlage van “Armoede en Sociale Uitsluiting, Jaarboek 2019”, p.361 en verder.
Foto door Josh Appel via Unsplash