Taal opent deuren – en dat kan je bij Cato Denissens doctoraatsonderzoek letterlijk nemen. Zij bestudeert hoe taalvaardigheid kan meespelen in de emancipatie van mensen met een fysieke beperking. Zelf kunnen vragen om hulp is broodnodig in onze samenleving, ondervindt Cato zelf met haar beperking. Ze heeft een verminderd evenwicht en stapt aanzienlijk moeilijker. Dankzij haar persoonlijke ervaringen vond ze leemtes in het eerdere onderzoek over het uitspreken van iemands specifieke noden.
Hulpmiddelen zijn meer dan wat je kan zien
Taal kan een waardevol onderdeel zijn van het pakket hulpmiddelen dat personen met een fysieke beperking kunnen bezitten. Nochtans herkennen mensen taalvaardigheid niet snel als een tool, merkte Cato Denissen op. “Als mensen denken aan ‘hulpmiddelen’, dan denken ze aan een wandelstok, een rolstoel of een lift. Ze denken aan de tastbare zorgstukken, terwijl iemand aanspreken ook een hulpmiddel is. Ik onderzoek hoe mensen met een fysieke beperking hun taalvaardigheid kunnen inzetten om zelf oplossingen te vinden in ontoegankelijke situaties. Daarbij bestudeer ik welke taalstrategieën zij kunnen gebruiken en in hoeverre ze die ook al echt toepassen. Dankzij deze strategieën kunnen zij meer deelnemen aan de samenleving en hun inclusie erin vergroten.”
Cato’s doctoraatsonderzoek vult een opvallende lacune, want self-advocacy is tot nu toe voornamelijk bestudeerd in de context van ziekenhuizen en scholen voor bijzonder onderwijs. “Dan gaat het bijvoorbeeld om de communicatie met dokters of verpleegkundigen, of hoe mensen voor hun rechten kunnen opkomen in het bijzonder onderwijs”, legt Cato uit. “Maar het leven speelt zich grotendeels af buiten het ziekenhuis en mensen met een fysieke beperking zitten vaak in het reguliere onderwijs, waar weinig onderzoek gebeurt. Hierdoor lijkt het alsof ze niet meedoen in het dagelijks leven, wat uiteraard niet de realiteit weerspiegelt.”
Cato Denissen: “Ik merk dat er veel onwetendheid heerst over hulp vragen en aanbieden.”
“Wat heb je nodig?”
Cato vertelt: “Marilize Pretorius, een professor in de master taal- en letterkunde, maakte me erop attent dat er doctoraatsmateriaal zat in de rol van taal om aan de behoeften te voldoen van personen met een fysieke beperking. In een les over dit onderwerp stelde een medestudent dat het niet gepast is om aan mensen met een beperking te vragen welke noden zij hebben. Daar ging ik tegenin, want het is net noodzakelijk dat anderen me vragen wat ik nodig heb, want zij kunnen die behoeften niet identificeren. Daarom is taal zo’n belangrijk middel voor mij: ik moet weten hoe ik iemand aanspreek als de lift niet werkt of hoe ik hulp vraag om drie treden op te raken. De professor gaf vervolgens aan dat hier zeker meer over te onderzoeken valt en dus ging ik ermee aan de slag.”
“Ik merk dat er veel onwetendheid heerst over hulp vragen en aanbieden”, zegt Cato. “Er zijn zoveel situaties die makkelijker worden door iemand te vragen om even te helpen, maar sommige factoren houden mensen met een beperking tegen om een ander aan te spreken. Bijvoorbeeld omdat ze zich er niet voldoende van bewust zijn dat dit een goede strategie is, waarmee ze hun sociale inclusie net bevorderen. Er speelt vaak de angst dat ze storen, terwijl de meeste mensen net graag helpen, maar zij initiëren geen contact omdat ze niet willen schofferen.”

Taal als uitsluitingsmiddel
Taal is een krachtig middel voor mensen met een beperking om inclusie te bewerkstelligen, maar ze wordt vaak tégen hen gebruikt door de sociale structuren die erin vervat zitten. Zo zijn er veel negatieve begrippen die naar deze personen verwijzen. “Iemand uitschelden gebeurt vaak met een woord als ‘idioot’ of ‘mongool’. Mensen met een fysieke beperking worden ook nog eens beledigd omwille van hun beperking, bijvoorbeeld ‘amai, zie die kreupele’”, zegt Cato. “Nog meer dan echte beledigingen hoor ik uitdrukkingen als ‘ocharme’, ‘ik ga voor je bidden’ en ‘veroordeeld tot een rolstoel’, alsof mijn lijf verbeterd moet worden. Telkens weer worden negatieve beelden onbewust gelinkt aan mensen met een beperking, wat hun zelfbeeld naar beneden kan halen. Dit soort taal impliceert dat ze anders zijn en behoren tot een groep waarop anderen neerkijken.”
De vraag is niet enkel hoe er over mensen met een beperking wordt gesproken, maar ook hoe er met hen wordt gepraat. Antwoord: niet. “Mijn ouders of zus worden vaak aangesproken in plaats van ikzelf, zelfs als het over mij gaat. Dat is zogezegd omdat ik in mijn rolstoel te veraf zou zitten, maar dat is onzin: ik spreek luid genoeg om me verstaanbaar te maken”, getuigt Cato. Dat leidt soms tot absurde situaties waarin vrienden als haar betaalde zorgverleners worden behandeld. “Dokters zeggen: ‘ze mag haar schoenen weer aandoen, hoor’, want die verwachten dat ik zelf niet in staat ben om dat te begrijpen, erop te antwoorden en zelf mijn schoenen aan te doen. Ook als het over de rolstoel gaat, vragen ze nooit aan mij persoonlijk of ik eruit kan en kan stappen. Het is dan onnatuurlijk voor mij om te antwoorden, omdat ik niet de geadresseerde partij ben. Dat maakt deze situaties heel moeilijk. Het is bijna een automatisme om niet met mensen met een beperking te praten, waardoor wij worden uitgesloten van de sociale interactie. Dat is eigenlijk een vorm van discriminatie.”
Cato Denissen: “Als ik met mijn tweelingzus op stap ga, zeggen mensen vaak: ‘zo leuk dat jouw zus je meeneemt’.”
“Als ik met mijn tweelingzus op stap ga, zeggen mensen vaak: ‘zo leuk dat jouw zus je meeneemt’. Ik gun haar het compliment, maar zo’n uitspraak geeft de indruk dat het helemaal niet de bedoeling is dat ik meega en dat ik voor haar een last ben. Ook mijn vriend krijgt dit soort opmerkingen. Ik besef dat zijn leven met mij een andere invulling krijgt, maar dat hoeft niet gelijk te staan aan een opoffering. Hoe goed bedoeld ook, zulke uitingen kruipen onder mijn huid, waardoor ik de volgende keer langer zal nadenken of ik wel echt mee wil als vrienden me uitnodigen. Uiteindelijk leidt dit naar exclusie van twee kanten: je begint zelf de situaties te vermijden waarin je deze opmerkingen krijgt, terwijl anderen het passieve, teruggetrokken stereotype krijgen bevestigd.”
Dan is er nog de ‘inspirational porn’ die vaak in de media opduikt, waarin mensen met een beperking bovenmatig worden bewonderd. Ook Cato krijgt een wrange smaak bij sommige complimenten die ze ontvangt als beginnende doctoraatsstudent. “Tijdens mijn opleiding taal- en letterkunde vroegen anderen me of ik begeleiding of een aangepast traject kreeg om aan de universiteit te kunnen studeren. ‘Knap dat jij dat doet ondanks alles, want dat is toch niet makkelijk’, zeiden ze erbij. Terwijl studeren me net goed lag. Nu krijg ik vaak te horen: ‘Chapeau, en jij gaat doctoreren!’ Ik neem al die uitspraken positief op, maar ze impliceren wel dat mensen het opmerkelijk vinden dat ik studeer. Dan begin ik ook zelf te twijfelen of ik hier wel slim genoeg voor ben. Dat is een voorbeeld van de andere verwachtingen die mensen hebben van mensen met een fysieke beperking, terwijl ze mentaal helemaal in orde zijn.”

Taalvaardigheidsworkshop
Op basis van haar onderzoek wil Cato een workshop ontwikkelen waarin mensen met een fysieke beperking leren hoe zij hun taalvaardigheid kunnen versterken om ze in te zetten in hun dagelijkse leven. “Dit soort workshops ontbreekt nu nog. Ze zijn er wel om mensen te leren omgaan met anderen met een beperking, maar niet andersom. Daardoor wordt er een grote verantwoordelijkheid bij één groep gelegd, terwijl het over twee verschillende groepen gaat. Er is ook veel onwetendheid over hoe je zo’n workshop in elkaar zet, wat heb je daar allemaal voor nodig? Dat zal ik in mijn verdere onderzoek proberen te beantwoorden.” De workshop zal een combinatie bevatten van vier focuspunten: interpersoonlijk bewustzijn, intrapersoonlijk bewustzijn, communicatieve competenties, en ‘disclosure’-strategieën.
Language as a tool Language opens doors - and you can take that literally in Cato Denissen's doctoral research. She studies how language skills can contribute to the emancipation of people with physical disabilities. Being able to ask for help is an essential skill, Cato knows from experience. She has difficulties with balance and walking due to her physical disability. Thanks to her personal experiences, she found gaps in previous research on expressing one's specific needs. She will first examine which language strategies people with physical disabilities can use. Then, she will develop workshops to practice these competences.