Dirk Lueb deed voor zijn doctoraat onderzoek naar smokkel aan het einde van de achttiende en begin negentiende eeuw. Het viel hem vooral op hoe bijzonder goed georganiseerd deze netwerken waren. Een boeiend onderwerp, waar we in vijf vragen meer over te weten proberen te komen.
Hoe ben je op het idee gekomen om een doctoraat te schrijven over smokkelnetwerken in het einde van 18e, begin 19e eeuw?
In dit onderzoek komen eigenlijk twee thema’s samen die mij altijd geïntrigeerd hebben.
Ten eerste mijn fascinatie voor grensbewoners. Ik kom zelf uit de grensregio met Duitsland en ben altijd geïnteresseerd geweest hoe grenzen het leven voor bewoners aan beide kanten beïnvloeden, maar ook hoe deze bewoners een grens eigenlijk voor hun eigen gewin kunnen gebruiken. Zo heb ik onderzoek gedaan naar identiteitsvorming in de Gelderse grensregio de Liemers, waarin een aantal Pruisische enclaves gelegen waren die in 1816 naar Nederland werden overgeheveld. De grens werd destijds bijvoorbeeld gebruikt om onder de dienstplicht uit te komen.
Ten tweede mijn voorliefde voor historisch-criminologisch onderzoek. Voorheen tijdens mijn bachelor en research master geschiedenis heb ik voornamelijk onderzoek gedaan naar interpersoonlijk geweld, maar gaandeweg kreeg ik eigenlijk steeds meer interesse in georganiseerde criminaliteit waar nog maar weinig historisch onderzoek naar is gedaan.
Die periode leent zich eigenlijk heel goed voor een case study. Tijdens de Franse tijd zien we eigenlijk voor het eerst een grootschalig verbod op de invoer van bepaalde goederen – in dit geval goederen van Britse makelij zoals katoenen stoffen en door Britten verhandelde koloniale goederen zoals koffie en suiker. Dit vormde de perfecte voedingsbodem voor grootschalige criminele netwerken die geldelijk gewin haalden uit dit verbod. Via de Belgische departementen (tussen 1795 en 1814 deel uitmakend van Frankrijk) werd grote hoeveelheden van deze verboden Britse goederen ingevoerd in Frankrijk.
Smokkelen gebeurt meestal stiekem, kan ik me voorstellen. Welke bronnen heb je kunnen vinden die deze praktijken toch blootlegden?
Ik heb me voornamelijk gebaseerd op twee bronnensets.
Ten eerste meer klassieke en voordehandliggende bronnen zoals rechtbankverslagen. 1280 vonnissen van de Antwerpse correctionele rechtbank stelden mij in staat om smokkel te kwantificeren. Niet alleen verdachten, frequentie, tijdstippen en plaatsen van inbeslagname, maar ook het soort product dat gesmokkeld werd en het volume, gewicht, afmeting en aantallen daarvan.
Ten tweede had ik de beschikking over een wel heel interessante bron waar de meeste historici massaal van beginnen te watertanden. Die smokkel liep namelijk zo uit de klauwen dat de Franse minister van politie Joseph Fouché in 1808 besloot een speciale anti-fraude commissie voor de Belgische departementen in te stellen. Deze commissie verzamelde bewijsmateriaal in de vorm van boekhouding en correspondentie en wist daarmee de betrokkenheid van veel koopmannen en tussenhandelaren te bewijzen. Dat is op zich al interessant, maar die correspondentie bevat dus duizenden brieven van criminelen zelf, van zowel de grote handelaren als dragers van smokkelwaar. Terwijl we normaal gesproken in dit soort onderzoek afhankelijk zijn van bronmateriaal geproduceerd door autoriteiten, zoals verhoren en vonnissen, kunnen we nu dus echt criminelen zelf aan het woord laten. Dat is echt uniek.
Zijn er zaken aan het licht gekomen tijdens je onderzoek die je verbaasd hebben?
Hoe criminelen eigenlijk kansen geboden door legale omstandigheden aangrijpen om er zelf een stuk beter van te worden. Gelegenheid maakt de dief, zeg maar. Niet zo zeer armoede of achterstelling dreef criminelen tot smokkel, maar de mogelijkheid die geboden werd door wetgeving, ligging van de grens en soms lakse repressie. Ik ben dus ook van mening dat (historische) criminelen stukken meer ‘agency’ hadden dan tot dusver werd aangenomen.
Daarnaast was de stad Antwerpen stukken minder belangrijk dan je op voorhand zou vermoeden. Hoewel de haven tegenwoordig natuurlijk een centrale hub in de internationale cocaïnehandel is, werd er in de Franse tijd maar weinig smokkelwaar doorgevoerd. Het meeste transport ging niet via de Schelde, maar over land, via de uitgestrekte heidevelden van de Kempen. Dit had er waarschijnlijk mee te maken dat de haven van Antwerpen stukken beter gecontroleerd werd dan de havens in het noorden. De Hollandse en met name de Noord-Duitse havens waren stukken lakser in het weren van Britse smokkelwaar. Smokkelaars kozen toch de weg van de minste weerstand.
Moest je de kans krijgen om verder onderzoek te doen op dit thema, wat zou je dan nog verder willen uitspitten?
Vooral de vraag of misdaad loont (op lange termijn). We weten dat winsten gigantisch waren, maar hebben niet echt voor ogen wat er vervolgens mee is gebeurd. Hebben die handelaren hun met criminele activiteiten behaalde kapitaal weten te behouden of zelfs uit te breiden? En investeert men deze in legale activiteiten? Bestaat er überhaupt iets als witwassen in die tijd? En wat voor een effect heeft dit op lange termijn? Met andere woorden, vindt er vermenging met de bovenwereld plaats en kunnen we dus spreken van ‘ondermijning’ avant la lettre.
Intussen werk je als analist en doe je onderzoek naar ondermijning. Kan je ons kort uitleggen waar dit over gaat?
Onder ondermijning wordt eigenlijk het gevolg van georganiseerde criminaliteit verstaan, waarbij de grenzen tussen bovenwereld en onderwereld vervagen. En dan gaat het met name over de invloed van de georganiseerde criminaliteit op het legale circuit waardoor maatschappelijke structuren aangetast worden. Je kunt bijvoorbeeld denken aan een bedrijf opgericht met crimineel vergaard kapitaal dat dient om geld wit te wassen, en daarmee een oneerlijke concurrentiepositie heeft ten opzichte van zijn bona fide concurrenten.
Als analist/onderzoeker lever ik vooral dataproducten aan beleidsmedewerkers van gemeenten. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan een overzicht van concentraties en trends van vestigingen van bepaalde branches die kwetsbaar zijn voor witwassen, zoals kapperszaken of garagebedrijven. Of een onderzoek naar verdachte vastgoedtransacties. Deze producten kunnen vervolgens als basis voor beleid dienen waarmee ondermijnende criminaliteit tegen kan worden gegaan. Het Nederlandse ondermijningsbeleid sluit eigenlijk heel mooi aan bij mijn promotieonderzoek. Door met beleid gelegenheden voor criminelen weg te nemen, krijgen deze moeilijker voet aan wal. Als een schuur niet leeg staat, kan er bijvoorbeeld ook geen drugslab in worden gevestigd.