Auteur: Jill Coene
Al dertig jaar is er sprake van een teleurstellende stabiliteit van het armoederisico in België (zie figuur 1). Het armoederisico nam toe in de periode 1988-1997, maar deze toename was niet significant voor de hele bevolking. De jaren daarna bleef de armoede hardnekkig stabiel, ondanks periodes van economische groei en welvaart. Maar dus ook evengoed in tijden van een economisch minder gunstige conjunctuur.
Op basis van de laatst beschikbare cijfers (SILC 2020, gebaseerd op de inkomens van 2019) bedraagt het armoederisico 14,1%. Een op de zeven Belgen leeft dus in een gezin met een inkomen onder de armoederisicogrens. Dat betekent dat het een beschikbaar equivalent gezinsinkomen heeft van minder dan € 1.284 (voor een alleenstaande).
In tegenstelling tot wat figuur 1 lijkt te tonen, is er geen daling tussen inkomensjaren 2017 en 2019: door wijzigingen in de SILC-enquête zijn de 2 laatste jaargangen niet vergelijkbaar met de periode daarvoor (en door de coronasituatie is inkomensjaar 2019 ook niet vergelijkbaar met 2018).
Er zijn wel wijzigingen voor verschillende bevolkingsgroepen. Zo is het armoederisico van ouderen afgenomen, onder meer door de verhoogde arbeidsparticipatie van vrouwen en verbeteringen van de pensioenuitkeringen, terwijl het armoederisico van kinderen en jongeren is toegenomen. Ook het armoederisico van de bevolking op actieve leeftijd (18-64 jaar) nam toe, net als dat van laaggeschoolden, huurders, alleenstaande ouders, alleenstaanden jonger dan 65 jaar, huishoudens met kinderen en inactieven.
Figuur 1. Evolutie armoederisico, België, inkomensjaar 1988-2019
De impact van de coronacrisis is nog niet zichtbaar
De SILC-cijfers komen met vertraging, wellicht hebben we pas zicht op de impact van de coronacrisis op de armoedecijfers in 2022-2023. Voorlopige simulaties wijzen in de richting van stabiliteit of een zeer beperkte toename. Ons socialezekerheidssysteem heeft de ergste klappen immers opgevangen (denk aan de massale tijdelijke werkloosheid), samen met de vele beleidsmaatregelen die de verschillende overheidsniveaus hebben genomen. De vraag rijst wat er zal gebeuren wanneer de extra steunmaatregelen aflopen.
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de coronacrisis de kwetsbaarste groepen het zwaarst getroffen heeft. Zo werden door de lockdowns vooral sectoren getroffen waar kwetsbare arbeidsmarktprofielen werken, zoals laaggeschoolden, migranten en tijdelijke werknemers. Verscheidene sociale organisaties meldden een toename van de hulpvragen (bv. voedselbanken, OCMW’s, armoedeverenigingen).
Hoe verklaren we de teleurstellende armoedetrend?
Er is geen eenvoudige verklaring voor de stabiliteit van een complex fenomeen als armoede. Het heeft zowel te maken met demografische en sociologische evoluties, maar ook met beleid.
Zo is er een toenemend aantal eenoudergezinnen die met één inkomen of uitkering de tweeverdieners niet kunnen bijbenen. Ook leidde de groei van de tewerkstelling onvoldoende tot een vermindering van het aantal gezinnen zonder werk. Jobs gingen vooral naar gezinnen waar al iemand aan het werk was. De sociale bescherming voor gezinnen die niet konden profiteren van de tewerkstellingsgroei is minder genereus geworden. Voor meer werkarme huishoudens ligt de werkloosheidsuitkering rond het minimum. Bovendien hebben gezinnen waar (bijna) niemand werkt, een kwetsbaar profiel. Het gaat vooral om oudere koppels, migranten, alleenstaanden en alleenstaande ouders met gezondheidsproblemen.
Armoedebeleid vertrekt al te vaak vanuit niet-structurele ingrepen of flankerende maatregelen, zoals voedselbedeling, in plaats van structureel een verschil te maken. Het armoedebeleid is versnipperd tussen verschillende beleidsdomeinen (bv. sociale zekerheid, wonen, onderwijs, gezondheid) en bevoegdheidsniveaus (Europees, federaal, Vlaams).
Wat niet helpt, is het gebrek aan coördinatie en afstemming. De wil hiertoe werd formeel vastgelegd via de ondertekening van het Samenwerkingsakkoord ter bestendiging van het armoedebeleid in 1999. Sindsdien heeft het interfederaal Steunpunt de opdracht om over de verschillende bevoegdheidsniveaus heen rond armoede te werken. Het maakt tweejaarlijkse Verslagen in functie van politiek debat en actie, die regelmatig (maar niet systematisch) worden besproken in de parlementen. Het Samenwerkingsakkoord voorziet ook in een halfjaarlijkse Interministeriële conferentie (IMC) rond armoede, een orgaan waar de bevoegde ministers vanuit de verschillende regeringen samenkomen. Sinds 2013 kwam de IMC rond armoede echter geen enkele keer meer samen. Een betere samenwerking en coördinatie tussen de verschillende beleidsdomeinen en bevoegdheidsniveaus is nodig.
Als er bij het vormgeven van (armoede)beleid echt naar mensen in armoede geluisterd wordt, met de nodige openheid en ruimte en via een gemeenschappelijke taal, kan beleidsparticipatie uitmonden in effectieve maatregelen die het verschil maken. Beleidsparticipatie gebeurt bijvoorbeeld via de verenigingen waar armen het woord nemen en hun koepelverenigingen. Maar de beleidsparticipatie van mensen in armoede is onvoldoende gegarandeerd. Soms wordt er amper gevolg gegeven aan de inbreng van ervaringsdeskundigen. Structureel lijkt er weinig te veranderen. Het Netwerk tegen armoede zal echter blijven inzetten op dialoog.
Meer lezen?
Armoede en Sociale Uitsluiting, Jaarboek 2021, Brussel: Uitgeverij ASP, op basis van volgende hoofdstukken:
- Jill Coene: Dertig jaar armoedecijfers, p.52-79
- Netwerk tegen armoede: 30 jaar beleidsparticipatie vanuit armoede-ervaring: hebben we er genoeg van?, p.364-378
- Henk Van Hootegem, Griet Roets en Ides Nicaise: De strijd tegen armoede blijft een kwestie van participatie, mensenrechten en samenwerking, p.379-394