Belgische vermogensongelijkheid, 1935-2022

Auteur: Arthur Apostel – Doctoraatstudent economie (UGent)

Hoe is vermogen in België verdeeld? En hoe evolueerde de vermogensverdeling door de tijd heen? Naar beide vragen is in België nog slechts weinig onderzoek verricht. In deze blogpost bespreek ik kort hoe deze vragen beantwoord kunnen worden en wat de resultaten zijn van recent onderzoek naar de Belgische vermogensongelijkheid.

Hoe kan de vermogensverdeling geschat worden?

In afwezigheid van een door de overheid opgesteld vermogensregister, moet de verdeling van de vermogens geschat worden. Schatten hoe vermogen in een land is verdeeld kan op drie manieren. Ten eerste zou het kunnen dat een overheid die geen informatie over de vermogens verzamelt, wel zicht heeft op de inkomsten uit vermogen van haar belastingplichtigen. Door een veronderstelling te maken over de gemiddelde opbrengstvoet van vermogen, kan op individueel niveau het vermogen geschat worden. Vervolgens is het eenvoudig om de verdeling te berekenen. De Belgische overheid heeft echter een zeer onvolledig zicht op de vermogensinkomsten op individueel niveau, aangezien dergelijke inkomsten momenteel aan de bron belast worden. Daarom kan deze eerste methode niet op het hedendaagse België worden toegepast.

Een tweede manier om de vermogensverdeling te schatten baseert zich op vermogensenquêtes. In een dergelijke enquête wordt een steekproef van de bevolking gevraagd naar hun vermogen. Deze enquêtes kennen echter belangrijke beperkingen, aangezien rijke huishoudens minder dan gemiddeld bereid zijn om deel te nemen en deelnemers geneigd zijn hun vermogen lager voor te stellen dan het in werkelijkheid is. Deze beperkingen zijn niet onoverkomelijk (er zijn methodes om hiervoor te corrigeren), maar introduceren wel onzekerheid in de analyseresultaten.

Een derde manier om na te gaan hoe de vermogens verdeeld zijn, maakt gebruik van erfenissendata. Hoewel de overheid geen zicht heeft op de vermogens van de volledige bevolking, beschikt ze wel over informatie over het vermogen van overledenen via de erfenisaangifte. Er zijn twee methodes om erfenissendata te gebruiken om de vermogensongelijkheid te schatten.

De differentiële methode kent aan overleden personen verschillende (vandaar ‘differentiële’) gewichten toe, om zo een representatief staal van de bevolking te creëren. Deze herweging is nodig omdat sterfte niet willekeurig is, maar afhangt van leeftijd, geslacht en sociaaleconomische achtergrond. Daardoor zouden de ruwe (niet-herwogen) erfenissendata een vertekend beeld opleveren van de vermogensverdeling. Het nadeel van de differentiële methode is dat er voldoende sociodemografische informatie over de overledenen en de levende bevolking nodig is om de herweging te kunnen uitvoeren.

Een tweede methode om op basis van erfenissendata de verdeling van de vermogens te schatten, is de gemiddelde methode. Deze methode kent aan alle overledenen hetzelfde gewicht toe (vandaar ‘gemiddelde’). Aangezien alle overledenen hetzelfde gewicht krijgen, is er geen sociodemografische informatie nodig. De gemiddelde methode levert voor schattingen van het vermogensaandeel aan de top gelijkaardige resultaten op als de differentiële methode, zo blijkt uit de vergelijking van de resultaten van beide methoden. Hoewel de differentiële methode preciezer is, heeft de gemiddelde methode als groot voordeel dat er minder informatie vereist is.

Hoe zijn de vermogens in België verdeeld?

In recent gepubliceerd onderzoek maak ik gebruik van alle voor België beschikbare erfenissendata om de vermogensongelijkheid in te schatten. Voor de 20ste eeuw kan enkel de gemiddelde methode worden toegepast, aangezien er te weinig informatie voorhanden is voor de differentiële methode. In de 20ste eeuw blijkt de vermogensconcentratie sterk gedaald. Waar de top 1 % in 1935 nog 40 % van het vermogen bezat, daalde dit tot ongeveer 20 % aan het einde van de eeuw.

Voor de 21ste eeuw kan de differentiële methode wel worden toegepast. De resultaten wijzen erop dat de vermogensongelijkheid in deze periode ongeveer stabiel is gebleven. Voor 2022 wordt het vermogen van de top 1 % geschat op ongeveer 22 %, wat vergelijkbaar is met het vermogen van de onderste 75 % van de bevolking samen.

De differentiële methode levert betrouwbare resultaten op voor de gehele verdeling. Daardoor kunnen voor de 21ste eeuw bijkomende analyses worden uitgevoerd die verder gaan dan louter het aandeel van de top in het totale vermogen. De vermogensongelijkheid in Vlaanderen lijkt vergelijkbaar met die in België als geheel, terwijl deze mogelijk hoger is in Brussel en lager in Wallonië. Aan de top van de vermogensverdeling is roerend vermogen erg belangrijk in de vermogenssamenstelling. Mannen hebben gemiddeld meer vermogen dan vrouwen in alle leeftijdscategorieën. Dit genderverschil in vermogen is extra uitgesproken bij oudere leeftijdsgroepen. Een uitsplitsing van de vermogensverdeling toont aan dat mannen lichtjes oververtegenwoordigd zijn aan de onderkant en sterk oververtegenwoordigd zijn aan de bovenkant van de vermogensverdeling, terwijl vrouwen oververtegenwoordigd zijn in het midden van de verdeling.

Hoe betrouwbaar zijn erfenissendata?

Het gebruik van erfenissendata komt met belangrijke beperkingen, waar ik op verschillende manieren voor probeer te corrigeren. De belangrijkste beperking is belastingontwijking en -ontduiking, wat zou kunnen leiden tot een onderschatting van de vermogensongelijkheid. Voor de 20ste eeuw is er helaas geen informatie beschikbaar die het mogelijk maakt om voor belastingontwijking en -ontduiking te corrigeren.

Voor de 21ste eeuw is er wel informatie beschikbaar. Een eerste correctie bestaat uit het toevoegen van geregistreerde schenkingen vlak voor het overlijden aan de erfenissendata. Dergelijke geregistreerde schenkingen worden in recente jaren (maar niet in de 20ste eeuw) aanzienlijk minder belast, en zijn dus een belangrijke bron van belastingontwijking. Als een tweede correctie voeg ik ook schattingen van ‘off-shore’ (i.e. in belastingparadijzen aangehouden) vermogen toe aan de erfenissendata. Ten derde corrigeer ik ook door het totaal bruto belastbaar vermogen in private stichtingen toe te wijzen aan de top van de verdeling. Het totaal bruto belastbaar vermogen in private stichtingen is echter erg klein in vergelijking met het totaal nettovermogen, en heeft daardoor weinig impact. Deze correcties leiden tot een (enkele procentpunten) hoger topaandeel, dat evenwel ook stabiel blijft in recente jaren.

Hoe verhouden de resultaten zich tot eerder onderzoek?

De hierboven besproken resultaten zijn schattingen, en gaan dus gepaard met onzekerheid. Om de betrouwbaarheid van de resultaten na te gaan, kan vergeleken worden met eerder onderzoek voor België en andere landen. Als de resultaten in lijn liggen met eerder onderzoek gebaseerd op andere databronnen en methodes, verhoogt dit de betrouwbaarheid van zowel het eerdere als het nieuwe onderzoek.

Een eerste vergelijkingspunt zijn de nationale rekeningen. De nationale rekeningen geven een schatting van het totale nettovermogen in België, en een uitsplitsing van de totale waarde van verschillende vermogenscategorieën (bijvoorbeeld woningen). In principe zou de erfenissenmethode (na herweging) tot een gelijkaardig totaal nettovermogen moeten leiden. De nationale rekeningen schatten alle vermogenscategorieën groter in dan de herwogen erfenissendata. Voor roerend vermogen ligt deze mismatch in lijn met de verwachtingen, aangezien belastingontwijking en -ontduiking hier een grote rol speelt. Voor onroerend vermogen is de mismatch verrassend, aangezien registratie verplicht is voor transfers van onroerende goederen. Hier dient te worden opgemerkt dat alternatieve schattingen van het totale onroerend vermogen in België substantieel lager liggen dan de nationale rekeningen. Ten slotte is er ook een mismatch met de totale waarde van de schulden, wat te verklaren valt door het feit dat door schuldsaldoverzekering gedekte schulden niet in de erfenissendata zijn opgenomen.

Om na te gaan wat de impact is van de afwijkingen tussen de nationale rekeningen en de herwogen erfenissendata, kunnen de vermogenscategoriëen herschaald worden. Die herschaling leidt ertoe dat de herschaalde gewogen erfenissendata per categorie exact gelijk is aan de nationale rekeningen, en corrigeert dus voor categoriespecieke mismatches die de verdeling zouden kunnen vertekenen. Voor roerend en onroerend vermogen gebeurt de herschaling proportioneel. Voor schulden gebeurt de herschaling proportioneel met het onroerend vermogen, aangezien door schuldsaldoverzekering gedekte schulden voornamelijk betrekking hebben op hypotheken. Gezien de onzekerheid met betrekking tot het totale onroerend vermogen, gebeurt de herschaling eens met en eens zonder de onroerende vermogenscategorie. Deze herschalingsoefeningen hebben weinig impact op zowel het niveau als de evolutie van de vermogensongelijkheid. Dit is een indicatie dat de mismatch met de nationale rekeningen de betrouwbaarheid van de resultaten niet in het gedrang brengt.

Voor de 20ste eeuw zijn er slechts weinig eerdere schattingen beschikbaar. Twee oude studies baseren zich op vermogensinkomstendata (toen nog wel beschikbaar) aangevuld met enquêtegegevens. Daarnaast is er ook recenter werk gebaseerd op erfenissendata. Zowel de trend als het niveau van de vermogensongelijkheid in de 20ste eeuw komen overeen met de resultaten van deze eerdere studies. Dit is een indicatie dat de resultaten voor de 20ste eeuw betrouwbaar zijn.

Voor de 21ste eeuw zijn er in eerder werk enkel schattingen op basis van enquêtegegevens beschikbaar. Zoals hierboven al vermeld, kennen enquêtes belangrijke beperkingen. Rijke huishoudens zijn minder dan gemiddeld bereid om deel te nemen aan enquêtes, en deelnemers zijn geneigd hun vermogen lager voor te stellen dan het in werkelijkheid is. Eerdere studies corrigeren voor deze beperkingen, maar die correcties introduceren onzekerheid in de analyseresultaten. Sommige enquêtegebaseerde schattingen liggen in lijn met de resultaten van het onderzoek op basis van erfenissendata, terwijl andere enquêtegebaseerde schattingen een grotere vermogensconcentratie aan de top vinden. Het verschil met deze hogere schattingen kan mogelijk deels verklaard worden door methodologische beperkingen in eerder onderzoek.

Bovendien suggereert een recente enquêtegebaseerde studie van de Europese Centrale Bank dat de vermogensconcentratie aan de top de laatste jaren gedaald zou zijn in België. Deze bevinding staat in sterk contrast met de resultaten van het onderzoek op basis van erfenissendata, dat een stabiele vermogensconcentratie aan de top vindt. Deze stabiele trend in de vermogensongelijkheid is bovendien zeer robuust (dat wil zeggen, lijkt weinig gevoelig voor methodologische keuzes en daarom betrouwbaar).

Daarnaast valt ook nog op te merken dat de vermogensongelijkheidschattingen in de World Inequality Database (WID) voor België niet corrigeren voor het ontbreken van rijke huishoudens in enquêtegegevens. Hoewel de WID-schattingen geregeld geciteerd worden wanneer het gaat over de vermogensongelijkheid in België, zijn deze schattingen daardoor vrijwel zeker een onderschatting. Het is daarom aangewezen de WID-cijfers voor België niet als referentiepunt te gebruiken.

Naast de vergelijking met eerder onderzoek voor België, is het ook mogelijk om te vergelijken met lange-termijnschattingen voor andere Europese landen. Hieruit blijkt dat de evolutie van de Belgische vermogensongelijkheid in lijn ligt met de evolutie in andere Europese landen.

Geïnteresseerd om meer te weten over de Belgische vermogensverdeling? Lees de volledige paper hier: https://www.nbb.be/nl/media/17695.

Afbeelding van Willfried Wende via Pixabay