Velež Mostar, de tragiek van een voetbalclub

Het Bosnische clubvoetbal haalt slechts zelden de wereldpers. Geen enkele club van het onafhankelijke Bosnië-Herzegovina haalde ooit de groepsfase van één van de grote tornooien in het Europese mannenvoetbal. Vorige week werd dan toch een klein bericht opgenomen onder de fait divers van verschillende kranten en nieuwssites, maar dat had niets te maken met de sportieve prestaties van de Bosnische voetballers. De auto van een scheidsrechter werd dinsdagavond (21 september) nabij Jablanica klemgezet en uitgebrand door boze supporters van Velež Mostar. De man zelf en de twee lijnrechters die met hem meereisden, konden op het nippertje ontsnappen.

Een beeld van de uitgebrande wagen van scheidsrechter Sabrija Topalovic (Bron: Sporza)

Kort voor dit pijnlijke voorval had Velež Mostar met 0-2 verloren van de regerende kampioen Borac Banja Luka. De supporters stelden de scheidsrechter hiervoor verantwoordelijk en bestormden enkele minuten vóór het einde het veld. De wedstrijd werd voortijdig afgefloten. In het persbericht dat hierover werd uitgestuurd staat te lezen dat “[d]ergelijke incidenten […] zeldzaam [zijn] in de Bosnische competitie, hoewel arbiters soms van corruptie worden beschuldigd.” Daarmee leek de auteur te willen anticiperen op stereotiepe beelden die bij het lezen van dergelijke berichten gemakkelijk over Bosnië-Herzegovina – en over de Balkan als geheel – gemakkelijk worden bovengehaald. In hoever die strategie succesrijk was, valt nog te bezien.

De beknopte berichtgeving over het incident waagde zich ook niet aan snelle conclusies over een eventuele etnische achtergrond van dit geweld. In de Joegoslavische voetbalgeschiedenis kunnen wel degelijk voorbeelden worden gevonden van etnisch gefundeerd geweld tegen scheidsrechters, maar in dit concrete geval ligt een dergelijk interpretatiekader niet voor de hand. Velež Mostar staat vandaag bekend als een club van en voor Bosnische moslims, en ook het aangevallen scheidsrechterstrio rekent zich tot deze groep. Het ging, met andere woorden, niet over inter-, maar over intra-etnisch geweld.

“Het voetbal fungeerde er als een plaats waar arbeiders over de etnische grenzen heen konden worden gemobiliseerd ondanks een klimaat dat de sociale strijd ongenegen was.”

Toch is het moeilijk naar deze aanslag te kijken zonder de specifieke geschiedenis van Velež Mostar in de complexe Bosnische en Joegoslavische geschiedenis erbij te betrekken. De club werd in 1922 opgericht door de Communistische Partij, die in het toenmalige Koninkrijk van de Serviërs, Kroaten en Slovenen was verboden. Het voetbal fungeerde er als een plaats waar arbeiders over de etnische grenzen heen konden worden gemobiliseerd ondanks een klimaat dat de sociale strijd ongenegen was. In 1940 werd de club om die reden verboden in wat intussen het Koninkrijk Joegoslavië heette, en dat bleef het geval toen Bosnië-Herzegovina tijdens de Tweede Wereldoorlog werd opgenomen in de door de fascistische Ustaša gedomineerde ‘Onafhankelijke Staat Kroatië’. In die context was het weinig verrassend dat veel leden van de club actief werden in de Partizanen, de multi-etnische en communistische verzetsbeweging die een doorslaggevende rol speelde bij de verdrijving van het fascisme uit Joegoslavië. Toen deze beweging na de oorlog de Socialistische Volksrepubliek Joegoslavië kon uitbouwen, werd Velež als vanzelfsprekend een vlaggenschip van het nieuwe regime. De club symboliseerde de idealen van ‘Eenheid en Broederschap’ die met verve door de even charismatische als autocratische leider Tito werden uitgedragen. Etnische verschillen waren in Tito’s ideologie ondergeschikt aan zijn droom van sociale vooruitgang.

Ook na Tito’s dood in 1980 bleven deze idealen de zelfprofilering van Velež bepalen, maar ze werden steeds meer bedreigd door de nationalistische mobilisatie aan vooral Servische en Kroatische zijde. Niet onterecht werden de aanhangers van de club tot de ‘laatste Joegoslaven’ gerekend. Dit zou de club duur te staan komen tijdens de Joegoslavische oorlogen, en meer bepaald tijdens het conflict dat vanaf 1993 Bosnische moslims en Kroaten in Mostar lijnrecht tegenover elkaar stelde. Het stadion van Velež lag aan de westzijde van de stad, die in handen kwam van de Kroatische Verdedigingsraad, het leger van de in november 1991 opgerichte Kroatische Gemeenschap Herzeg-Bosna (die eind augustus 1993 als een aparte republiek zou worden erkend). Al op 9 mei 1993 werd het stadion gebruikt als een tijdelijk detentiecentrum van waaruit moslims werden vervoerd naar het concentratiekamp Heliodrom. Na de etnische zuivering van dit stadsdeel werd het stadion de thuisbasis van Zrinjski Mostar, een club die zich nadrukkelijk als Kroatisch profileerde. Zij had zich in 1941 geassocieerd met het Ustaša-regime en was daarom in 1945 door Tito verboden. De heroprichting van de club in 1992 was een voorbode geweest van de Kroatisch-nationalistische mobilisatie die zich vanaf 1993 tegen de moslimgemeenschap van Mostar keerde.

Ook na het conflict bleef het voormalige Velež-stadion in handen van Zrinjski. Velež bleef bestaan, maar moest uitwijken naar een klein voetbalveld in Vrapčići, op een vijftal kilometer buiten het stadscentrum. In de manier waarop de club zich naar de buitenwereld presenteert, blijft zij nadrukkelijk refereren aan haar communistische en Joegoslavische erfenis. Op het logo staat sinds 2004 opnieuw de rode ster centraal die er sinds 1922 op had geprijkt, en die in de hele geschiedenis van het communistische Joegoslavië een prominente rol had gespeeld. Boven de ster verschijnt de eveneens in 2004 herstelde brug, die internationaal wordt ingezet als een symbool van verzoening. Anders dan het logo van Zrinjski bevat dat van Velež geen enkele etnische verwijzing. De facto is de club echter geworden wat ze nooit wilde zijn, maar wat de Kroatische propaganda er sinds de oorlog van heeft willen maken: een mono-etnische club van Bosnische moslims.

Het stadion van Velež Mostar in Vrapčići, met op de voorgrond het in 2004 ingehuldigde logo (© Richard Mills, 2008)

Het was deze club die vorige dinsdag speelde tegen de ploeg van Banja Luka, de hoofdstad van de Republika Srpska. Deze quasi-autonome politieke entiteit binnen Bosnië-Herzegovina dankt haar bestaan aan die andere etnische zuivering die de Bosnische moslims tijdens de Joegoslavische oorlogen moesten ondergaan (en waarvan de genocide in Srebrenica slechts het meest in het oog springende symbool is geworden). Vanzelfsprekend kan die pijnlijke historische achtergrond de aanslag tegen de scheidsrechters niet verklaren, laat staan goedspreken. Maar ze helpt wel om te begrijpen dat het om een club gaat die zowel een grote trots als een diep trauma met zich meedraagt. Een dergelijke combinatie is al vaker in de geschiedenis een dankbare voedingsbodem voor geweld geweest.

Literatuur

MILLS, Richard. “Velež Mostar Football Club and the Demise of ‘Brotherhood and Unity’.” Europe-Asia Studies, 62/7, 2010, 1107-113.

Idem. The Politics of Football in Yugoslavia. Sports, Nationalism and the State. Londen: I.B. Tauris, 2018.

Naschrift

Op de dag dat deze blogtekst verscheen (29 september 2021) tikte de Europese voetbalbond UEFA de Bosnisch-Servische voetballer Ognjen Vranjes op de vingers voor onethisch gedrag tijdens de wedstrijd die zijn huidige ploeg AEK Athene exact twee maanden eerder in de voorronden van de Conference Cup tegen Velež Mostar speelde. De 31-jarige Vranjes staat in België bekend voor zijn weinig succesrijke passage in Anderlecht, maar hij begon zijn carrière bij Borac Banja Luka, de club van zijn geboortestad. Over de precieze aard van zijn laakbare gedrag bleef UEFA vaag, maar ze gaf wel aan dat het iets te maken had met “zijn onbedekte controversiële tattoo”. Die tatoeage, die Vranjes al in 2018 liet zetten, toont een realistisch portret van Momčilo Đujić, tijdens de Tweede Wereldoorlog een geducht leider van de ultranationalistische en royalistische Servische Četnik -beweging, die zowel tegen de Kroatische Ustaše als tegen de Partizanen streed en daarbij de hulp van zowel de Italiaanse fascisten als de Duitse nationaalsocialisten aanvaardde. In 1947 werd Đujić door het regime van Tito als oorlogscrimineel veroordeeld. Het was overigens niet de eerste keer dat Vranjes zich liet opvallen met een agressieve tatoeage. In 2015 had hij de grenzen van de Republika Srpska op zijn bovenarm laten plaatsen, maar na protesten hiertegen had hij deze laten bedekken door een neutralere tekening. Of de provocaties van deze ex-speler van Borac Banja Luka tegen Velež Mostar een extra lading hebben gegeven aan de wedstrijd van vorige week tussen beide clubs, is niet bekend. Dat ze de historische wonden van de club nog eens diep hebben opengereten, lijdt echter weinig twijfel.

Verberg reacties

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *