Onze studenten in Bosnië-Herzegovina

🇧🇦 Voor het eerst sinds 2019 vertrokken onze studenten, in het kader van ons Lab Politieke geschiedenis, opnieuw naar Bosnië-Herzegovina – het land waar zo vele regimes elkaar hebben opgevolgd en sporen hebben nagelaten in het materiële, culturele en politieke landschap. We volgen hen bij deze reis op de voet!

Dag 1

Tijdens hun eerste dag Sarajevo leidden de studenten de groep door de Baščarčija, waar de Ottomaanse geschiedenis dominant aanwezig is, en door Marjin Dvor, een stadsuitbreiding die zich vanaf de Habsburgse periode heeft ontwikkeld maar waar intussen verschillende stijlen elkaar hebben opgevolgd en waar cruciale politieke ontwikkelingen zich hebben voorgedaan. Ze bezochten ook twee musea die sterk verschillende verhalen vertellen over de oorlogen die het land tijdens de jaren 1990 hebben geteisterd: in het Alija Izetbegović-museum een hagiografisch en patriottisch verhaal over de eerste president van het onafhankelijke Bosnië-Herzegovina, in het War Childhood Museum een lange reeks persoonlijke en vaak hartverscheurende verhalen – telkens gekoppeld aan een object – van mensen die hun kinderjaren tijdens de oorlogen in Joegoslavië en Oekraïne hebben beleefd. Ze zagen een stad die zowel de schoonheid als het diepe leed van een rijke en pijnlijke geschiedenis in zich draagt.

Dag 2

Dag 2 in Sarajevo: de regen was aanhoudender dan op dag 1, maar de stad was er niet minder verrassend door. We begonnen met een rondleiding door Bistrik, de wijk waar het Osmaanse machtscentrum was gelegen maar waar vanaf het einde van de negentiende eeuw de nieuwe Habsburgse machthebbers een sterke stempel op drukten. Een keizerlijke moskee, de eerste brouwerij van Sarajevo (nog tijdens het Osmaanse bewind opgericht), een machtig Franciscanerklooster, een Habsburgse militaire kazerne, een tijdens het Habsburgse bewind gebouwde synagoge voor de Ashkenazi Joden en een kleurrijke postmoderne appartementsblok uit de laatste jaren van het communistische Joegoslavië staan er zij aan zij.

In het Historische Museum van Bosnië-Herzegovina stelden we vast hoe een gedreven staf zich ondanks een schrijnend gebrek aan middelen uit de naad werkt om de hedendaagse geschiedenis van het land op een tegelijk aangrijpende en historisch verantwoorde manier voor het voetlicht te brengen. De permanente tentoonstelling over het dagelijks leven tijdens het beleg van Sarajevo wordt momenteel vernieuwd, maar in de plaats daarvan toont een bijzonder rijk gedocumenteerde tijdelijke tentoonstelling de ontwikkeling van de staat Bosnië-Herzegovina tijdens de oorlog van de jaren 1990. De curator zong voor ons zelfs toonvast de nationale hymne die toen werd ontwikkeld (maar die sinds 1998 zonder woorden moet blijven om mogelijke spanningen te vermijden). Daarnaast werd ook een portrettencollectie van Bosnische verzetsmensen uit de periode onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog opnieuw geëxposeerd – eerder als een herinnering aan de communistische herinneringspolitiek dan als een manier om terug te keren naar de glorificatie van de Partizanen. De communistische collectie die vóór de oorlog van de jaren 1990 het narratief van het museum bepaalde, is vandaag alleen nog in de kelder zichtbaar.

Ook het Nationale Museum van Bosnië-Herzegovina is het slachtoffer van het gebrek aan een cultuurbeleid in Bosnië-Herzegovina, maar het blijft een uitzonderlijke getuige van de poging van de Habsburgse machthebbers om Bosnië-Herzegovina tot voorwerp te maken van een koloniaal beschavingsdiscours, en het daarbij ook een nationaal verleden, een nationale etnografie, en zelfs een nationale fauna en flora te ‘schenken’. Tegelijk staan de geëxposeerde objecten toe een genuanceerd verhaal te belichten over de ontwikkeling van de middeleeuwse Bosnische staat en kerk. Dat deed onze dynamische en immer vriendelijke gastheer Emir O. Filipović dan ook met veel verve.

Ten slotte wijdde Melisa Foric ons in in de wondere wereld van het gesegregeerde geschiedenisonderwijs in Bosnië-Herzegovina, en toonde ze pistes voor een meer multiperspectivistische benadering. Enkele studenten van de Universiteit van Sarajevo woonden deze sessie ook bij, en één van hen getuigde over zijn ervaringen met het fenomeen van “twee scholen onder één dak”.

🍻 Afsluiten deden we met een stevige portie Joego-nostalgie in Bar Tito, en met een maaltijd in het statige negentiende-eeuwse gebouw van de Sarajevsko-brouwerij.

Dag 3

Op de derde dag maakten onze studenten een daguitstap naar Mostar! Met zicht op besneeuwde bergtoppen en indrukwekkende canyons reisden ze met de trein naar de zon, en naar een prachtige stad die zwaar gewond uit de Tweede Wereldoorlog en de oorlogen van de jaren 1990 is gekomen.

Ze werden er – opnieuw met veel kennis van zaken én met veel passie – rondgeleid door de antropologe Aline Cateux, die een doctoraat voorbereidt over het ruimtegebruik in Mostar, en door de architecte en stadsplanner Senada Demirović, die zich actief inspant voor het behoud van het architecturale en culturele erfgoed in de stad. Zij brachten hen naar plaatsen waar de diepe wonden zichtbaar worden, maar toonden ook dat de oude eenheid in de hoofden en harten van veel burgers is blijven bestaan. De meest gapende wonde is ongetwijfeld de in 1965 ingehuldigde Partizanenbegraafplaats, die sinds de jaren 1990 al verschillende keren werd verwoest – een laatste keer in juni 2022. De recente erkenning van de site door Europa Nostra als één van de zeven meest bedreigde monumenten van Europa voedt de hoop dat de plaats ooit weer de verbindende publieke ruimte kan worden die Demirovic zich uit haar jeugd herinnert, maar die zij sindsdien steeds meer heeft zien verdwijnen.

Kwetsbare plaatsen van verbinding vonden Cateux en Demirović terug in onder meer een Bruce Lee-monument uit het begin van de twintigste eeuw, in de Liska-begraafplaats uit 1992 waar mensen uit alle bevolkingsgroepen werden begraven, en zelfs in de recent heropgebouwde Servisch-orthodoxe kathedraal (de Saborna Crkva Svete Trojice). Deze laatste biedt ook aan niet-Servische bewoners de kans om het beeld en zelfs de geluiden terug te vinden van de stad die zij vroeger hebben gekend. De sterk gemediatiseerde heropbouw van de oude brug van Mostar daarentegen heeft volgens Cateux en Demirovic eerder polarisatie dan verdeeldheid in de hand gewerkt omdat de internationale gemeenschap deze Ottomaanse brug te nadrukkelijk als een erfenis van de Bosnische moslims presenteerde. Daardoor raakte een belangrijk deel van de Bosnisch-Kroatische gemeenschap nog meer van deze brug vervreemd en eiste zij des te nadrukkelijker het westelijke gedeelte van de stad op. Dat werd zichtbaar in recent gebouwde imposante kerken en kruisen en in het massale vertoon van de Kroatische vlag – en zelfs van de vlag van de Hrvatsko vijeće obrane (HVO), het leger van de Kroatische Republiek Herceg-Bosna dat verantwoordelijk was voor de verwoesting van de brug in 1993.

Net op tijd waren ze terug in Sarajevo om te genieten van een heerlijke Iftar-maaltijd in Inat Kuca, een 16de-eeuws huis dat zich aanvankelijk op de plaats bevond waar het Habsburgse bewind aan het einde van de negentiende eeuw het nieuwe stadhuis (de Vijećnica) bouwde. De eigenaar verzette zich tegen de afbraak van zijn huis, en kreeg uiteindelijk gedaan dat de bezette overheid het steen voor steen heropbouwde aan de andere oever van de rivier.

Dag 4

Op de vierde dag van onze excursie begon ook in Sarajevo de zon te schijnen. Het werd de meest gevarieerde dag van ons verblijf in de Bosnische hoofdstad. In de voormiddag gingen we met enkele historici (Emir O. Filipović, Amir Duranović en Edin Ragušić) en studenten geschiedenis van de Universiteit van Sarajevo een boeiend gesprek aan over wat het betekent geschiedenis te studeren en te doceren in multiculturele of multietnische contexten. De mogelijkheden van een meer intense samenwerking in de toekomst werden ook besproken. Daarna namen we samen de kabelbaan naar de berg Trebević, waar we door de vervallen bobsleebaan van de Olympische Winterspelen van 1984 wandelden. Die Spelen blijven sterk in het collectieve geheugen van Sarajevo geprent als een moment waarop de stad – en Bosnië-Herzegovina in het algemeen – zich op een positieve manier aan de buitenwereld toonde. De ruïne van de bobsleebaan (en andere restanten van de Olympische Winterspelen) staat omgekeerd symbool voor de politieke stilstand die het land beleeft sinds de oorlogen van de jaren 1990. Dat diezelfde Trebević -berg door snipers van het Bosnisch-Servische leger werd gebruikt om de stad te beschieten, maakt dit contrast alleen maar groter.

Onder begeleiding van een groep studenten bezochten we bovendien enkele wijken in het zuiden van de stad die minder toeristische bekendheid genieten, maar vanuit politiekhistorisch perspectief wel veel te bieden hebben. In Grbavica mochten we het terrein betreden van voetbalclub FK Željezničar, die al in 1921 ontstond als een echte arbeidersclub, maar die tijdens de oorlog van de jaren 1990 in de frontlinie kwam te liggen. Vandaag nog zingen supporters van de club voor elke thuiswedstrijd het lied “Grbavica” dat in deze dramatische omstandigheden werd gecomponeerd door Mladen Vojičić Tifa. De multietnische identificatie van de club heeft sinds de oorlog plaats moeten ruimen voor een sterkere bosniakische gerichtheid. Vervolgens brachten we ook een kort bezoek aan de Joodse begraafplaats, die ondanks de uitmoording van een groot deel van de Joodse bevolking van de stad onder het fascistische Ustaša-regime tijdens de Tweede Wereldoorlog toch is blijven bestaan en zelfs de tweede grootste Joodse begraafplaats van Europa is (na Praag). Tijdens de bezetting werd ook deze begraafplaats gebruikt als een uitvalsbasis voor scherpschutters van het Bosnisch-Servische leger en ondervond zij grote schade. Sindsdien blijft ze een verwaarloosde, maar krachtige getuige van een tijd waarin de Joodse gemeenschap een belangrijk onderdeel vormde van het stedelijke weefsel in Sarajevo.

In Vraca wandelden we rond door het grote herinneringspark dat werd gebouwd op de plaats waar tijdens de Tweede Wereldoorlog massale executies van verzetsstrijders hebben plaatsgevonden aan een onder het Habsburgse bewind gebouwd fort. Het herinneringspark werd pas in 1981 ingewijd na jarenlange voorbereidingen, maar geeft vandaag ondanks recente restauratiewerken een verlaten en verwaarloosde indruk. Voor de ooit zo levendige cultus van de Partizanen lijkt in het Sarajevo van vandaag weinig draagvlak te bestaan.

Ten slotte staken we de grens van de Republika Srpska over om een kijkje te nemen in de wijk Lukavica, die deel uitmaakt van Oost Nieuw Sarajevo (Istočno Novo Sarajevo) heet, het stadsdeel dat ook nog vaak met zijn ongrondwettelijk verklaarde naam Servisch Sarajevo (Srpsko Sarajevo) werd aangeduid. De prominente aanwezigheid van Servische vlaggen viel meteen op. Een in juni 2014 opgericht standbeeld voor Gavrilo Princip, de moordenaar van de Oostenrijkse kroonprins en zijn echtgenote een eeuw eerder, en de graffiti en gedenkplaat voor de oorlogsmisdadiger Ratko Mladić maken overduidelijk dat het geschiedbeeld in dit deel van de stad van een heel ander karakter heeft dan in het door Bosniaken gedomineerde centraal Sarajevo.

Dag 5

Op de vijfde en laatste dag van onze studiereis bezochten we twee oude Bosnische hoofdsteden: Travnik was tussen 1699 en 1850 de hoofdplaats van de Ottomaanse provincie Bosnië, Jajce deed in de veertiende en vijftiende eeuw dienst als een hoofdstad van de staat Bosnië. In beide steden zijn de verschillende lagen uit de Bosnische geschiedenis op deels vergelijkbare en deels verschillende manieren zichtbaar. Zo wordt het uitzicht van beide steden beheerst door een imposante burcht die werd opgericht in de context van de middeleeuwse Bosnische staat, maar die nadien door verschillende opeenvolgende regimes in gebruik werd genomen. Beide steden lijken zich ook nadrukkelijk te verbinden met het ‘authentieke’ Bosnische plattelandsleven. Travnik presenteert zich als een stad waar de verschillende culturen en religies vreedzaam samenvloeien – wat mee mogelijk wordt gemaakt door het feit dat de stad relatief weinig heeft geleden onder de oorlogen van de jaren 1990. Niettemin wordt het stadsbeeld vooral bepaald door verwijzingen naar de Ottomaanse viziers – zowel in de naamgeving van hotels en straten als in de aanwezigheid van verschillende graftombes van Ottomaanse hoogwaardigheidsbekleders. De katholieke aanwezigheid in de stad is veel geringer, maar toch ook duidelijk zichtbaar. Opmerkelijk genoeg wordt ook de bekendste burger van de stad, de schrijver en Nobelprijswinnaar Ivo Andrić (die eigenlijk niet in Travnik maar in het naburige dorp Dolac werd geboren), tot een onderdeel van die katholieke traditie gemaakt. Zo staat een recent borstbeeld van hem aan de ingang van de Sint-Jan-de-Doperkerk, waar hij gedoopt zou zijn. Dat is opmerkelijk voor een schrijver die ook wordt toegeëigend door de Republika Srpska, waar de bekende filmmaker Emir Kusturica in 2014 onder meer een nepstad voor hem oprichtte (Andrićgrad). Langs beide zijden wordt de complexiteit van het oeuvre van deze Joegoslavische en Bosnische schrijver over het hoofd gezien.

In Jajce manifesteert de historische gelaagdheid van Bosnië zich nog nadrukkelijker – met ook restanten van een Mithraïsche cultus in de oudheid en van de Bosnische kerk uit de middeleeuwen – maar gaat zij ook met meer spanningen gepaard. Dat bleek uit de rondleiding van de studenten en uit de bijkomende uitleg die Emir O. Filipović ook hier gaf. Zo staat de Heilige Maria-kerk, waar de middeleeuwse Bosnische vorsten werden gekroond maar die later tot een moskee werd omgevormd, te verkommeren omdat de islamitische en bosniakische bevolking erover blijven twisten aan wie deze kerk toebehoort. Toch vertonen de spanningen een milder karakter dan in bijvoorbeeld Mostar, wat onder andere te maken heeft met de veel sterkere rol die de Franciscanen in Jajce hebben gespeeld. Deze Franciscanen zijn immers sinds de dertiende eeuw onafgebroken in Bosnië gevestigd, zijn zich daarom ook meer met Bosnië dan met Kroatië gaan vereenzelvigen. Voor de verbouwing van hun tijdens de oorlog van de jaren 1990 verwoeste kloosterkerk kunnen de Franciscanen dan ook niet rekenen op de steun van Kroatische overheden, waardoor zij nog altijd in aanbouw is. Het mooie museum van het klooster gaat ook meer over Bosnische geschiedenis dan over de geschiedenis van de katholieke kerk.

Minstens even belangrijk om de mildere verhoudingen tussen katholieken en bosniaken in Jajce te verklaren is echter de verschillende context tijdens de oorlogen van de jaren negentig. Terwijl in Mostar het Kroatische en Bosnische leger tegen elkaar streden, werd Jajce gedurende bijna drie jaar bezet door het Bosnisch-Servische leger, dat in september 1995 werd verslagen door een samenwerking van het Bosnische en het Kroatische leger. Eerder dan deze samenwerking te herdenken, creëerden beide bevolkingsgroepen zeer recent vlak bij elkaar hun eigen monument in het centrum van de stad. Op beide monumenten zijn verwijzingen naar het middeleeuwse Bosnië terug te vinden. Het bosniakische monument bevat de lelies uit het wapenschild van het middeleeuwse koninkrijk Bosnië (dat ook in de burcht kan worden teruggevonden), het Kroatische monument toont het wapenschild van Hrvolje Vukčić Hvratinić, één van de machtigste edellieden van de stad in de late veertiende en vroege vijftiende eeuw. De nabijheid van de monumenten en symbolen van beide bevolkingsgroepen in de stad verschilt sterk van de situatie in Mostar, waar zij elk aan een verschillend stadsdeel toebehoren. Toch is ook de situatie in Jajce ver verwijderd van het multietnische ideaal dat Tito en zijn Antifascistische Raad voor de Bevrijding van Joegoslavië in november 1943 voor ogen stond. De plaats in Jajce waar zij dit ideaal in november 1943 officieel bekrachtigden (na bijeenkomsten in de door mysterie omgeven middeleeuwse ‘catacomben’), is vandaag nog altijd een bijzonder museum en een soort heiligdom van Joego- en Tito-nostalgie. Aan de heropleving van Tito’s ideaal zal het evenwel geen bijdrage kunnen leveren.

Dag 6

Zaterdag reisden we vanuit Jajce terug naar de luchthaven van Sarajevo. Maar een reis is nooit zomaar een reis voor wie met een politiekhistorische bril naar Bosnië-Herzegovina kijkt. We zagen niet alleen de natuurpracht van het land, maar ook de hopen afval die langs de oevers van de rivieren liggen. Het is moeilijk er geen symbool in te zien van een overheid die helemaal is ontmanteld door verdelende en corrupte krachten en die zich niet meer kan ontfermen over het algemeen belang. We reden ook langs Ahmići, waar nog geen week eerder (op 16 april) het bloedbad was herdacht dat exact dertig jaar eerder een einde had gemaakt aan het leven van 116 Bosniakische bewoners van het dorp. En we bezochten de tunnel die het Bosnische leger tijdens het beleg van Sarajevo onder de landingsbaan van de luchthaven groef zodat voedingswaren en wapens de stad konden bereiken. Slechts een twintigtal van de oorspronkelijke 760 meter kan worden bezocht, in een site die relatief sterk gecommercialiseerd wordt en waar een militairhistorische benadering de overhand krijgt. Voor het eerst sinds de eerste dag van onze reis zagen we weer schuchtere sporen van een Alija Izetbegović-cultus. De zetel waarop de eerste Bosnische president door de tunnel werd vervoerd, wordt er immers trots tentoongesteld – al dan niet met een knipoog naar de zetel van Tito die we vrijdag in het AVNOJ-museum in Jajce zagen. Ondanks deze militaire en commerciële benadering van de plaats, krijg je er een krachtig gevoel van de angsten en de hoop die de bewoners van Sarajevo tijdens het vier jaar lange beleg moeten hebben beleefd. Volgens het bord bij de uitgang is dit “The place that ended the twentieth century” – een duidelijke verwijzing naar de Latijnse brug, waar de (korte) twintigste eeuw zou begonnen zijn toen Gavrilo Princip de Oostenrijkse kroonprins en zijn echtgenote neerschoot.

Dat Sarajevo zich kan presenteren als de plaats waar de twintigste eeuw zowel begonnen als geëindigd zou zijn, zegt vooral veel over het gewicht van de geschiedenis in de stad, en bij uitbreiding in heel Bosniê-Herzegovina. Het is niet alleen de eigen twintigste-eeuwse geschiedenis die het land moet torsen, maar die van verschillende Europese machten en van vele eeuwen. Dat hebben we de voorbije zes dagen op vrijwel elke plek van onze tocht kunnen vaststellen.  We keerden terug naar huis met intense herinneringen, maar ook met heel veel vragen over zowel de geschiedenis als de toekomst van Bosnië en Herzegovina. Die toekomst, zo benadrukte ook Emir Filipović toen hij afscheid van ons nam, zal in hoge mate bepaald worden door geopolitieke beslissingen die buiten het land worden genomen. Het valt nog te bezien of ook Europa zich het lot zal willen aantrekken van dit multietnische land dat zo veel Europese geschiedenis in zich draagt.


Als je aankondigingen van nieuwe blogteksten in je mailbox wil ontvangen, stuur dan een bericht naar charris.desmet@uantwerpen.be