Het Nationaal Monument NKB in Leuven
Honderden keren moet ik er de voorbije halve eeuw zijn langsgefietst of -gewandeld, en toch heb ik het pas enkele maanden geleden opgemerkt: een bemost stenen monument op de Dirk Boutslaan in Leuven, vlak bij het Stedelijk Conservatorium. Ook op school heb ik er – voor zo ver ik het me kan herinneren – nooit over geleerd, ook al had ik in het vijfde en zesde leerjaar een onderwijzer die met veel vuur over de standbeelden in Leuven sprak. Pieter Coutereel, Pater Damiaan, Fiere Margriet, Justus Lipsius, het borstbeeld van Albert I – ik weet ze dankzij die fantastische Meester Geets allemaal staan. Dat laatste beeld staat trouwens zowat oog in oog met het bewuste monument dat tot recent altijd aan mijn aandacht is ontsnapt.
Zelfs indien ik het beeld vroeger had gezien, zou de kans groot geweest zijn dat de betekenis ervan mij ontgaan was. Het stelt drie figuren voor. De grootste gestalte is die van een streng ogende jonge man, die de armen gekruist houdt. Vóór hem staat een tengere vrouw met een lang gewaad en een gebogen hoofd. Zij torst het uitgemergelde en vermoedelijk levenloze lichaam van een andere jonge man, misschien zelfs een kind? Op de lage sokkel benoemt het monument zichzelf, al is het opschrift nauwelijks leesbaar onder het mos: “Nationaal monument NKB”. Al ben ik meer dan twintig jaar geleden gedoctoreerd op een proefschrift over de Tweede Wereldoorlog, toch had ik tot enkele jaren geleden niet zonder meer kunnen zeggen waar die afkorting voor stond. Sinds ik me recent nadrukkelijker ben gaan toeleggen op de geschiedenis van het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, weet ik dat het om de Nationale Koninklijke Beweging gaat, een in 1941 in Aarschot opgerichte verzetsbeweging. De “Koninklijke” – of “Koningsgezinde”, zoals aanvankelijk gebruikelijk was – in de naam maakt meteen duidelijk dat het om een rechts-conservatieve beweging ging. Meer zelfs, de NKB ontstond als de Aarschotse afdeling van de Rex-partij van Léon Degrelle. Toen deze radicaal voor de collaboratie met de Duitse bezetter koos, vormde de NKB zich om tot een verzetsbeweging die zich concentreerde op sabotage en de verspreiding van sluikbladen. Vooral in het noorden van Brabant en in grote delen van de provincie Antwerpen werd zij één van de dominante verzetsgroeperingen.
Dat ik pas op vijftigjarige leeftijd dit verzetsmonument in mijn stad leerde kennen, is symptomatisch voor de relatieve afwezigheid van het verzet in de publieke herinnering in Vlaanderen. Aan het monument vindt weliswaar jaarlijks op de eerste zondag van oktober een herdenking plaats, maar deze kent nauwelijks weerklank buiten de bestaande verenigingen van oud-verzetsmensen en hun nabestaanden. Verrassender is dat het enige losstaande verzetsmonument in Leuven gewijd is aan de rechtse NKB. De stad staat immers bekend als een bolwerk van de meest linkse verzetsorganisatie, de Gewapende Partizanen, vooral sinds de publicatie van het veelbesproken boek dat Louis Van Brussel er in 1972 aan wijdde. De Partizanen saboteerden er spoorwegen, pleegden er aanslagen op collaborateurs, én werden er het slachtoffer van grootscheepse razzia’s in het voorjaar van 1944.
Als het in 1948 aan het Leuvense stadsbestuur had gelegen, dan was zo’n NKB-monument er in elk geval niet gekomen. Nadat het een aanvraag van de NKB in die richting had ontvangen, was het College van Burgemeester en Schepenen stellig in zijn antwoord: “Als een monument moet opgericht worden, moet het ter ere zijn van al de weerstanders en niet van de leden van een der acht verschillende groeperingen”. In het gespannen klimaat van de Koningskwestie was het hoegenaamd niet vanzelfsprekend een vereniging te bevoordelen die de terugkeer van Leopold III bepleitte – zelfs niet voor het homogeen-katholieke college dat de stad toen bestuurde. Het monument kwam er dan ook niet.
Het zou tien jaar duren voordat de NKB haar initiatief voor een “Nationaal Monument voor de Weerstand” opnieuw lanceerde. In een brief die zij in maart 1958 tot de dienst Stedenschoon richtte, benadrukte de organisatie dat zij dit “in akkoord met de andere weerstandsgroeperingen van Leuven” deed. Deze andere groeperingen bleven echter volledig afwezig in de correspondentie die de NKB-verantwoordelijken in de daaropvolgende maanden met verscheidene stadsdiensten voerden. Het college van Burgemeester en Schepenen stemde ditmaal wel in met de oprichting van het monument. Nochtans ging het om een liberaal-socialistisch bestuur, dat ideologisch ver verwijderd was van de NKB, maar dat wel onder leiding stond van een verzetsman van het eerste uur: de socialist Franz Tielemans. Met de door de NKB voorgestelde centrale locatie aan de Sint-Pieterskerk, recht tegenover het stadhuis, ging het bestuur – op advies van de dienst Stedenschoon – evenwel niet akkoord. En op de vraag van de organisatie om ook een subsidie te voorzien, ging het niet in. Voor de bekostiging van het monument, aldus nog het college, kon de NKB best een beroep doen op de andere verzetsgroeperingen.
Zo kwam het dat op 14 november 1958 leden van de acht Leuvense verzetsverenigingen samenkwamen. Vermoedelijk maakten de andere verenigingen dan de NKB hun financiële steun afhankelijk van de omvorming van het NKB-monument tot een nationaal monument voor de weerstand. Een definitief akkoord werd tot een volgende vergadering uitgesteld. Op 15 december uitten Louis Van Brussel en Pierre Hermans van de Partizanen – in een brief aan de NKB, waarvan ze een afschrift aan alle andere verzetsgroeperingen en aan het stadbestuur bezorgden – hun ongenoegen over het feit dat ze nog geen uitnodiging voor een vervolgvergadering hadden ontvangen.
Zo’n vergadering zou er nooit komen. Eerder dan de financiële steun van de andere verzetsgroeperingen te aanvaarden, opteerde de NKB ervoor het stadsbestuur – intussen opnieuw homogeen katholiek samengesteld – tot onrechtstreekse financiële steun te verleiden. Als een subsidie in natura bedong ze dat de stad “de uitvoering der funderingswerken en beplantingen nodig voor bedoeld monument” voor haar rekening zou nemen. Bovendien wist ze het stadsbestuur te overhalen om de arduinstenen van afgebroken kaaimuren van het kanaal Leuven-Mechelen kosteloos ter beschikking te stellen voor het voetstuk van het monument. Zo kon de eerste steen van het monument in mei 1959 worden gelegd.
Enkele weken later bleek deze steen al mysterieus verdwenen te zijn. Toch kon het monument op 4 oktober 1959 plechtig onthuld worden in het bijzijn van prins Albert. Het was vervaardigd door Willem De Backer, een leraar aan het Leuvense conservatorium die bekend stond om zijn religieuze beeldhouwwerken. Kort na zijn onthulling werd het beeld al opnieuw het voorwerp van vandalisme. Tot driemaal toe werd het met verf besmeurd. De politie, die het monument onder “verscherpt toezicht door nachtpatrouille” stelde, relativeerde deze incidenten. Ze bracht ze in verband met “geïsoleerde personen” én met de “14.865 hoogstudenten” die op dat ogenblik ingeschreven stonden aan de universiteit – “studerende jeugd […] die ook problemen medebrengt”. Deze verklaringen lijken plausibel, maar waarom zou dan precies dit monument geviseerd zijn? De politiek historicus kan zich moeilijk van de indruk ontdoen dat de vernielingen te maken hadden met een onverwerkte oorlogsgeschiedenis. Was het een laattijdige afrekening door milieus die tijdens en na de oorlog in het vizier van het verzet waren gekomen? Of konden met de Partizanen gelieerde verzetsgroeperingen niet verkroppen dat de rechtse en leopoldistische NKB als enige de verzetsherinnering voor zich opeiste? Al lag de Koningskwestie al bijna een decennium achter de rug en keek België sinds de Wereldtentoonstelling van 1958 de toekomst hoopvol tegemoet, de scherven van de oorlog waren allesbehalve gelijmd. Vandaag hebben die conflicten hun intensiteit verloren, maar het maatschappelijk draagvlak om het Nationaal Monument NKB in ere te houden ontbreekt nog steeds. En zo krijgt het mos vrij spel.
Meer informatie over het monument en de exacte locatie is te vinden op de website van het Agentschap Onroerend Erfgoed.
Selectieve bibliografie:
Koen Aerts en Bruno De Wever, “Het verzet in de publieke herinnering in Vlaanderen”, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 42, 2012, 2/3, 78-107.
Bruno Benvindo en Evert Peeters, Scherven van de Oorlog. De Strijd Om de Herinnering Aan de Tweede Wereldoorlog, 1945-2010. Antwerpen, 2010
Marina Rems, “De Leuvense standbeelden”, in: Jaarboek 1981, Leuven: Vrienden van de Leuvense Stedelijke Musea, 1983, 8-26.
Louis Van Brussel, Partizanen in Vlaanderen – met actieverslag van korps 034, Leuven, 1971.
Nico Wouters,“Het verzet : vergeten en vergeten ?” in : Fabrice Maerten (red.), Was opa een held ? Speuren naar mannen en vrouwen in het verzet tijdens WOII, Tielt : Lannoo, 2019, 21-40.
De historiek van de bouw van het monument werd gereconstrueerd op basis van de dossiers “Inhuldiging Monument van de Weerstand” (18.912 en 21.020) in Stadsarchief Leuven.
Als je aankondigingen van nieuwe blogteksten in je mailbox wil ontvangen, stuur dan een bericht naar charris.desmet@uantwerpen.be