“Onze intensieve veeteelt maakt ons kwetsbaar voor pandemieën”

Na een jaar waarin SARS-CoV-2 alle aandacht opslorpte, weten we amper meer over hoe het zover is kunnen komen. Bovendien bleven de omstandigheden waarvan we wél weten dat ze riskant zijn voor een nieuwe pandemie, grotendeels onveranderd. Kan dit opnieuw voorvallen? We vragen het bioloog Herwig Leirs, autoriteit op het vlak van infecties bij dieren.

Ik ben tamelijk realistisch als ik zeg dat dit nog eens gaat gebeuren. En wanneer het opnieuw gebeurt, dan is de kans het grootst dat de nieuwe pandemie ontstaat in Zuid-China, in de tropen of bij ons, in West-Europa. Volgens onderzoekers zijn dat de drie grootste risicogebieden.

Dat een exotisch virus zich door de globalisering razendsnel over de hele wereld kan verspreiden, is intussen een evidentie. Maar dat zulke zoönotische incidenten – waarbij een virus van een dier overspringt op de mens – niet noodzakelijk op een of andere onhygiënische wildmarkt voorvallen, maar evengoed in onze eigen overgereguleerde regio, dat lijkt toch vergezocht?

“Integendeel”, stelt Leirs. “Het is onze intensieve veeteelt die ons kwetsbaar maakt. Landbouwhuisdieren zijn een klassieke mediator voor zoönoses. Zoiets gebeurt zelden rechtstreeks van een wild dier op de mens. Bij SARS-CoV-2 wordt aangenomen dat het waarschijnlijk wel van vleermuizen afkomstig is, maar mogelijk eerst via een andere diersoort is gepasseerd voor het bij de mens uitkwam. Ook bij MERS-CoV ging het virus eerst over van vleermuizen op kamelen, waarna het oversprong op mensen.”

“De veestapel in West-Europa is natuurlijk bijzonder groot, met heel veel dieren op kleine oppervlakten, wat het risico doet stijgen. Wat een virus nodig heeft om te muteren en zich aan te passen zodat het besmettelijker wordt, is circulatie. Meestal sterft zo’n virus gewoon uit voordat het efficiënter kan worden. Maar in de industriële veeteelt heeft een uit het wild afkomstig virus een ruim speelveld om te circuleren en te muteren.”

Antibiotica

“Het probleem hoeft ook geen virus te zijn. Jarenlang was het normaal om antibiotica te geven aan ons vee. Men was erin geslaagd om koeien, varkens… veel sneller te laten groeien dan normaal, onder meer door groeibevorderende antibiotica. Maar dat maakte hen ook gevoeliger voor ziekten. Dat werd opgelost door hen preventief nog meer antibiotica te geven, iets waar we inmiddels van weten dat het bacteriën resistent maakt. Maar de antibioticaresistente bacteriën uit die tijd circuleren nog steeds, en blijven evengoed muteren. Dat is een risico.”

“De laatste risicofactor is onze bevolkingsdichtheid. Natuurlijk zijn intensieve veeteelt en antibiotica niet alleen in West-Europa gebruikelijk. Maar wij leven hier met heel veel mensen ook erg dicht bij die veestapels, veel dichter dan pakweg het geval is bij de grote veebedrijven in de Verenigde Staten.”

Door die drie omstandigheden – intensieve veeteelt, antibioticaresistentie en bevolkingsdichtheid – hebben onderzoekers West-Europa als risicogebied aangeduid.

Autoriteit

Leirs is met zijn onderzoek naar door knaagdieren overgedragen infecties een autoriteit op het vlak van zoönoses, en werd tijdens epidemieën eerder al door de WHO gevraagd als expert. In Oost-Afrika onderzoekt hij de ecologie van een arenavirus bij muizen. Dat is een voor mensen onschadelijk neefje van het veel gevaarlijkere lassavirus, dat in West-Afrika lassakoorts veroorzaakt en dodelijk kan zijn voor mensen. In Congo doet zijn team onderzoek naar het natuurlijke reservoir van het ebolavirus en het apenpokkenvirus.

“Met ons onderzoek willen we te weten komen hoe virussen bij wilde dieren zich gedragen, en hoe ze worden overgedragen tussen soorten. We weten gewoon niet zoveel over infecties bij wilde dieren, of hoe ze muteren en overspringen, ook op de mens. Wordt zo’n mutatie misschien geholpen door een zogenaamde co-infectie, waarbij verschillende infecties samen voorkomen in hetzelfde individu?”

“Het kappen van wouden leidt ertoe dat sommige soorten vleermuizen en knaagdieren floreren, omdat zij gedijen in die aangetaste biotopen. Hebben zij misschien een verminderde immuniteit, omdat ze door hun korte leven gericht zijn op snelle voortplanting, en zijn ze zo de ideale proefdieren voor een muterend virus? Dat zijn hypotheses, waar nog heel wat onderzoek naar nodig is.”

Exotisch

“Het afgelopen jaar hebben we veel geleerd over epidemiologische testen en vaccins, maar niet over de omstandigheden waarin zo’n pandemie begint. Zulke virussen en zoönoses werden de afgelopen jaren toch vooral gezien als iets exotisch, en iets waar wij niet te veel mee bezig hoefden te zijn. Niet zozeer door andere wetenschappers, maar zeker door overheden. Ebola of apenpokken, dat was iets uit Congo. Zelfs toen MERS en SARS uitbraken, leek dat toch ver van hier. Terwijl wel duidelijk werd dat die coronavirussen potentieel gevaarlijk waren. Ook medicijnen zijn er nooit voor ontwikkeld, terwijl alleen al in ons land collega’s in Leuven daar onderzoeksprojecten voor hadden opgezet. Ze zijn nooit aan financiering geraakt.”

“De these dat SARS-CoV-2 een nieuw virus is dat uit Wuhan komt, is op zich al onzeker. Het is een nieuw ontdekt virus, dat wel. En de eerste gedocumenteerde uitbraken waren in Wuhan. Maar dat het zou gemuteerd zijn op de markt daar, is allesbehalve zeker. Het zou kunnen, doordat er daar veel levende wilde dieren dicht bij elkaar zaten. Maar even waarschijnlijk is dat SARS-CoV-2 een virus is dat al veel langer circuleert bij mensen. Soms circuleren zulke infecties in kleine lokale gemeenschappen weg van de geïndustrialiseerde wereld. Die mensen zijn dan immuun, het kan er een soort kinderziekte zijn. Maar creëer je daar een influx van bijvoorbeeld boeren of mijnwerkers om dat gebied economisch aan te wenden, dan zet je de poort open. Zeker in combinatie met intensieve veeteelt wordt het dan riskant.”

Spaanse griep

Uitgerekend in maart 2020, de maand waarin de hele wereld SARS-CoV-2 leerde kennen, werd het Amerikaanse PREDICT-onderzoeksprogramma stopgezet door de regering van Donald Trump. PREDICT catalogiseerde elf jaar lang virussen bij wilde dieren en onderzocht waar de kans groot was dat die virussen zouden worden overgedragen. Het werd bedankt voor bewezen diensten, net toen haar nut bewezen werd. Is het mogelijk dat we ook na dit mondiaal rampjaar niet overtuigd zijn geraakt van de nood aan dergelijk onderzoek?

We worden vandaag zeker ernstiger genomen dan een jaar geleden, dat voel je wel. Maar ik ben bang dat men denkt dat we hiermee pakweg de Spaanse griep van onze generatie hebben doorstaan, en we nu wel weer 100 jaar hebben voor dit nog eens voorvalt.

“Er is veel lippendienst, maar het is als met het klimaatprobleem: er wordt te weinig concreet gedaan. SARS-CoV-2 is erg besmettelijk, ook wanneer je geen symptomen hebt. Dat maakt het gevaarlijk. Maar de mortaliteit valt eigenlijk nog mee, behalve bij ouderen. Een virus als ebola is veel dodelijker, tot 90 procent. Maar dat is moeilijker door te geven, en je bent pas besmettelijk als je symptomen hebt. De combinatie van die twee eigenschappen – heel besmettelijk en erg dodelijk – is de zogenaamde ziekte X. We kennen ze nog niet, maar ze is mogelijk. En nee, ik denk niet dat men het nodige zal doen om ze te allen prijze te vermijden.”

(interview door Jelle Henneman)

Benieuwd naar het volledige artikel? Dat lees je in het Magazine Universiteit Antwerpen.