Op de koude Driekoningenavond waaide een zucht van opwinding door de huiskamer. Spectaculaire foto’s van Trump-aanhangers deden telefoonschermen oplichten. Honderden aanwezige camera’s toonden hoe de strak geboende gangen van het neoclassicistische Capitool volliepen met ongebruikelijke bezoekers. De “Save America”-betogers hadden blijkbaar eenvoudig de ordediensten verschalkt en de deuren opengebroken. Nu liepen ze uitgelaten door het pompeuze “hart van de democratie”.
Een parlementsbestorming à la belge
Onvermijdelijk moesten we terugdenken aan de eerste (en laatste) keer dat dit in België gebeurde. Dat was iets meer dan honderd jaar geleden, op donderdag 29 juli 1920. Enkele duizenden oud-strijders hadden die middag verzamelen geblazen aan het Noordstation voor een optocht naar de Kamer. Ze wilden druk uitoefenen op de Belgische volksvertegenwoordigers, die in één van de laatste zittingen voor het zomerreces een beslissing moesten nemen over hun oorlogsvergoeding. De oud-strijders vonden dat zij recht hadden op een compensatie van enkele duizenden franken voor hun oorlogsinspanningen. De regering treuzelde echter met het wetsvoorstel en wilde de oorlogsvergoeding ook liefst voorwaardelijk maken: oud-strijders moesten kunnen bewijzen dat ze het geld écht nodig hadden. Toen dit nieuws uitlekte, sloeg de vlam in de pan. De Belgische ex-soldaten hadden een notoire afkeer van liefdadigheidspolitiek, die ze vernederend vonden. Van het station trokken de betogers die donderdagmiddag naar de Wetstraat om dat duidelijk te maken. Ook zij wisten relatief makkelijk tot bij de parlementsdeuren te geraken. De Brusselse ordediensten durfden de oud-soldaten immers niet al te hardhandig aan te pakken.
Kamervoorzitter Emile Brunet (Belgische Werkliedenpartij) besloot de stemming te verdagen. Hij zei dat dat zijn volksvertegenwoordigers niet op die manier onder druk mochten worden gezet. Daarmee was de maat vol voor de verzamelde betogers, die nog buiten stonden. Ze braken de deuren open en stormden tot in het parlementaire halfrond. Buiten heel wat geschreeuw en een vuistslag aan socialistisch Kamerlid (en oud-strijder) Georges Hubin gebeurde daar uiteindelijk vrij weinig. Er vielen geen doden of zwaargewonden. Minister van Oorlog Paul-Emile Janson (Liberale Partij) had samen met Charles Woeste (Katholieke Partij) de zaal op dat moment wel al verlaten, op aanraden van hun collega’s.
Met de ogen van vandaag zou men kunnen denken dat deze betoging het genadeschot moest zijn geweest voor de oud-strijdersbeweging. Niets was minder waar. Daarvoor was het maatschappelijk aanzien van de oud-strijders vlak na de oorlog te hoog. De volgende dag kregen ze van de Kamer hun zin. De bestorming zelf daarentegen bleef een unicum. Niet lang daarna kwam er een smeedijzeren hek dat betogers weg moest houden van de Parlementsdeuren. Dat hek staat er nog altijd.
Gelijkenissen en verschillen
Is het zinvol om deze twee gebeurtenissen met elkaar in verband te brengen? Aan de oppervlakte zijn er alvast enkele opmerkelijke parallellen. Behalve het eenvoudige feit dat in beide gevallen een parlementsgebouw werd binnengedrongen, was er ook telkens sprake van een zeker amateurisme. Uit niets viel af te leiden dat het in 1920 om een beraamd plan ging. Een aantal betogers stormde verkeerdelijk de Senaatszaal binnen. Ongeruste senatoren moesten hen de weg wijzen naar de Kamer. Eenmaal in het parlementaire halfrond probeerden de ex-soldaten de Kamerleden te overtuigen om de wet dan toch maar te stemmen – wat natuurlijk niet gebeurde. De oud-strijders hielden zich dan maar onledig met hun pijp of boterhammenlunch.
Voor de bestorming van 2021 hadden wel enkele scenario’s klaargelegen, maar niettemin leken ook vele betrokkenen niet goed te beseffen waarin ze waren terechtgekomen. Dat bij hun improvisatie meer verbaal en fysiek geweld kwam kijken dan in 1920, wijst in de richting van diepe verschillen tussen beide gebeurtenissen. Het toont vooral dat de kloof tussen de bestormers en hun doelwit in 2021 veel dieper was dan in 1920. De aanleiding voor de oud-strijders om het parlement te bestormen was een klassieke politieke discussie, die in de nadagen van de Eerste Wereldoorlog de uitbouw van de verzorgingsstaat in een stroomversnelling terecht deed komen: wie heeft recht op wat, en hoe moet dat geregeld worden? Het is niet ongewoon dat betogers zich bij zulke discussies fysiek willen laten “horen” in het centrum van de macht. Zo vlak na de oorlog konden de oud-strijders zich daarbij net iets meer veroorloven dan gewone betogers. De aanleiding voor de “Save America”-rally op 6 januari 2021 was daarentegen allesbehalve klassiek. Ze kwam voort uit het fantasievolle geloof van een grote groep MAGA-aanhangers dat er massaal gefraudeerd zou zijn bij de laatste verkiezingen. De hardnekkigheid van dit geloof staat in schril contrast met het bewijs voor deze claim, namelijk: geen. Hoe meer bewijzen er geleverd worden dat de verkiezingen eerlijk zijn verlopen, hoe dieper de Trumpisten zich terugtrekken in hun mentale loopgraven.
De rol van leiders is vandaag ook anders dan in 1920. De Belgische oud-strijdersverenigingen waren leiderloos, zeker vlak na de oorlog. De verenigingen hadden dan wel voorzitters, maar die hadden weinig controle over hun eigenzinnige leden en bekleedden vooral een administratieve functie. Bij de MAGA-beweging in 2021 is de leider juist de essentie van de beweging. Trump lijkt een bijna betoverende controle over zijn aanhangers uit te oefenen. Hij mobiliseert een loyale en enthousiaste achterban, die massaal voor hem op de been komt en zijn woorden klakkeloos als “de waarheid” aanneemt. Dat deed hij ook op 6 januari toen hij de aanwezige toehoorders bezwoer dat hij “samen met hen” naar het Capitool zou wandelen.
Parlementsbestorming als democratische praktijk?
Kan uit deze verschillen worden afgeleid dat de bestorming van 1920 democratische kenmerken vertoonde en die van 2021 fundamenteel antidemocratisch was? De bestorming van het Belgische parlement moet alvast minder als een uiting van antiparlementarisme of een couppoging worden beschouwd dan als een botsing tussen twee verschillende visies op de democratie. In weerwil van een klassieke liberale visie op het parlement als vrijplaats voor onafhankelijk debat, waren de oud-strijders kinderen van de twintigste-eeuwse massademocratie en meenden ze dat het parlement in de eerste plaats zo goed mogelijk de Belgische ‘volkswil’ moest vertegenwoordigen. De bestorming van het parlement was dus niet antidemocratisch en zelfs niet antiparlementair, maar viseerde vooral het elitaire en conservatieve karakter van sommige regeringsleden, die te weinig voeling hadden met het milieu van de oud-strijdersbeweging.
De Capitoolbestormers lieten minder ruimte voor constructieve interacties met de Kamerleden en door hun verwerping van correct verlopen verkiezingsuitslagen haalden zij een fundamentele spelregel van de parlementaire democratie onderuit. Toch beschouwen velen van hen zichzelf ook als “beschermers van de democratie”, aangezien ze écht geloven dat de Democraten “hun” verkiezingsoverwinning hebben “gestolen”. Zij vertegenwoordigen in hun eigen ogen de volkswil tegen een wereldvreemde politieke elite. Over wie dan wel tot dat volk behoort, koesteren zij een nativistische, exclusieve opvatting: migranten, anderstaligen en in zekere zin ook andersdenkenden worden niet als volwaardig Amerikaan gezien. Daarmee schuift hun democratie-opvatting op naar die van het fascisme en het nazisme, ideologieën die zich ook op “het volk” beriepen. Verschillende betogers refereerden hier ook expliciet aan in hun symboliek, al blijft een breed gedragen fascistisch programma voorlopig uit.
Ondanks deze grote verschillen met de parlementsbestorming van 1920 is het ook nu weinig zinvol om zonder meer van een “aanval op de democratie” te gewagen. Beide bestormingen tonen vooral hoe divers en zelfs tegenstrijdig de implicaties kunnen zijn van de democratische claim dat alle macht uitgaat van het volk.
– Martin Schoups is FWO-aspirant en bereidt aan de UGent een proefschrift voor over collectieve acties in Antwerpen in de jaren 1880-1940.
– Marnix Beyen doceert hedendaagse politieke geschiedenis aan de Universiteit Antwerpen.
Voor een uitgebreide analyse van de bestorming van de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers en meer in het algemeen over de geschiedenis van de Belgische oud-strijders tijdens het interbellum, zie: Martin SCHOUPS en Antoon VRINTS, De overlevenden. De Belgische oud-strijders tijdens het interbellum, Antwerpen: Polis, 2018.