In de reeks ‘Het geschonden hart van Europa’ blikken geschiedenisdocenten en studenten terug op de indrukken die ze hebben opgedaan tijdens de studiereis naar de Westelijke Balkan. De reisverslagen in deze blog proberen de historische gelaagdheid en de actuele relevantie van de Bosnische geschiedenis tot uitdrukking te brengen. Vertrekkend vanuit een concrete plaats of object plooien ze de achterliggende politieke geschiedenis open en duiden ze deze in haar complexiteit. Het zijn geen doorwrochte wetenschappelijke artikelen, en vaak zullen ze meer vragen oproepen dan ze kunnen beantwoorden. Deze vragen zelf zijn echter van cruciaal belang voor het begrijpen van het historische en actuele Europa.
Aflevering 1: Over eten, voetbal, en andere vormen van politiek
“Alles is politiek in dit land”. Aan het woord is Kemal Pervanic, een overlevende van het gevangenenkamp van Omarska in het noordwesten van Bosnië-Herzegovina. Daar werden tussen mei en augustus 1992 duizenden burgers vastgehouden, van wie vele honderden het leven lieten. Pervanic deed zijn uitspraak op 22 maart 2017, toen hij samen met een groep geschiedenisdocenten en –studenten van de Universiteit Antwerpen het avondmaal nuttigde in een restaurant in Prijedor, de provinciestad in de buurt van Omarska en van Pervanic’ eigen geboortedorp Kevljani. Met deze uitspraak doelde hij concreet op zijn keuze om buitenlandse gasten steevast naar dit restaurant mee te loodsen. Dit was en is immers nog de enige door moslims uitgebate horeca-zaak in heel Prijedor, waar vóór de Bosnische oorlog (1992-1995) een relatief welvarende islamitische gemeenschap was gehuisvest. Tijdens die oorlog werd de stad aan etnische zuivering blootgesteld, en ten gevolge van de Dayton-akkoorden van 1995 ging zij deel uitmaken van de Republika Srpska, een vrijwel autonome, door Serviërs gedomineerde deelstaat van het complexe lappendeken dat Bosnië-Herzegovina is. De moslimgemeenschap wordt er slechts met tegenzin gedoogd. In een dergelijke context wordt de keuze voor een door moslims uitgebaat restaurant inderdaad een politieke daad – meer bepaald een daad van verzet tegen de bestaande machtsverhoudingen.
Seaman stopt de Serviërs
Dat behalve gastronomie (en in ruimere zin consumptie) ook vrijetijdsbeleving bijna onvermijdelijk politiek is in Bosnië-Herzegovina, was ons enkele dagen eerder al duidelijk geworden in de Bosnische hoofdstad Sarajevo. Ook dat gebeurde aan tafel, meer bepaald in het restaurant van de Sarajevsko-brouwerij, waar aan het einde van de negentiende eeuw de Habsburgse overheersers (een deel van) de Bosnische bevolking hadden leren bier drinken en waar tijdens het beleg van de stad in 1992-1995 velen hun toevlucht hadden gezocht omdat alleen hier nog drinkbaar water te vinden was. We aten er samen met onze collegae-historici van de Universiteit van Sarajevo, die ons wegwijs maakten in de intrigerende geschiedenis van hun stad en land. Ikzelf zat naast Emir Filipović, een mediëvist die ons eerder die dag met veel enthousiasme en expertise had geïntroduceerd in de eigenzinnige geschiedenis van de middeleeuwse Bosnische staat. Hij had dat gedaan in een ander restant van de Habsburgse overheersing, namelijk het majestueuze Nationaal Museum, dat echter door het ontbreken van enige cultuurpolitiek in het huidige Bosnië-Herzegovina aan verwaarlozing dreigt ten onder te gaan.
Mijzelf en verschillende studenten was tijdens deze rondleiding opgevallen dat Filipović een muts van Paris Saint-Germain, maar een jas van de Londense voetbalclub Arsenal droeg. Als voetballiefhebber kon ik het niet laten te vragen of hij voor beide ploegen supporterde, dan wel of een van beide zijn voorkeur wegdroeg. Het antwoord was minder luchtig dan de vraag. De muts van Paris Saint-Germain droeg hij alleen omdat hij ze van iemand had gekregen, maar aan Arsenal was hij diep verknocht. Dat had alles te maken met wat er op 20 april 1995 was gebeurd. Op die dag, toen het beleg van Sarajevo al bijna vier jaar duurde, speelde Arsenal immers in Italië de terugwedstrijd van de halve finale van de Beker voor Bekerwinnaars tegen Sampdoria Genua. Aangezien de gecombineerde stand van de heen- en terugwedstrijd na verlengingen nog altijd gelijk was, dienden er strafschoppen te worden gezet. Uiteindelijk won Arsenal de strafschoppenreeks met 2-3, en dat was vooral dankzij de keeper David Seaman. Die hield drie penalty’s tegen, waarvan er twee waren gezet door Servische voetballers (meer bepaald Siniša Mihajlović en Vladimir Jugović). Dat volstond om de grote held te worden van de elfjarige Emir, die toen in Londen verbleef. Een bevriend klasgenootje was een hevige Arsenal-fan en had de kans naar de wedstrijd in Genua te gaan kijken. Hij vroeg aan Emir – zelf tot dan geen voetbalfan – om ze voor hem op video op te nemen. Zo keek deze laatste enigszins toevallig, maar met stijgende passie, naar deze match. Dát hij in Londen was, had dan weer niets met het toeval te maken, maar alles met de oorlog die in zijn land woedde. Zijn vader, een politiek actieve geschiedenisleerkracht in het noordwesten van Bosnië-Herzegovina, was al in 1992 in het Servisch concentratiekamp van Manjača omgekomen. Emir was met zijn familie naar Kroatië geëmigreerd, vanwaar ze eind 1993 door het Rode Kruis naar Engeland werden gebracht. Tegen die dramatische achtergrond werd het tegenhouden van ‘de Serviërs’ een existentiële noodzaak. Arsenal had aan de jonge Emir getoond dat het mogelijk was, en dat volstond voor hem om een trouw fan van ‘The Gooners’ te worden – en het tot vandaag te blijven.
Botsende lagen
Met hun acties en verhalen maakten Kemal Pervanic en Emir Filipović perfect duidelijk waarom we onze studenten naar Bosnië-Herzegovina (en een dag naar het Kroatische Dubrovnik) hadden meegenomen in het kader van het nieuwe mastervak ‘Politieke geschiedenis: thema’s en debatten’. Wij wilden hen een regio laten zien waar de politieke geschiedenis op een uiterst prangende en pijnlijke manier sporen heeft nagelaten in de zichtbare en onzichtbare werkelijkheid. Botsende interpretaties en toe-eigeningen van de gelaagde politieke, religieuze en culturele geschiedenis van de regio droegen in de vroege jaren 1990 bij tot een gruwelijke oorlog, maar zijn ook vandaag nog nauwelijks dichter bij elkaar gekomen. Vele Serviërs die in de Republika Srpska de moslimgemeenschap het leven zuur trachten te maken, zien dit zelf als een onderdeel van de eeuwenlange strijd om het christelijke Europa te bevrijden van de islam – een strijd die men van de vijftiende tot het begin van de twintigste eeuw concreet tegen het Ottomaanse Rijk had moeten voeren. Toen de Bosnisch-Servische generaal Ratko Mladić op 11 juli 1995 het ‘etnisch gezuiverde’ Srebrenica bezocht, had hij niet toevallig benadrukt dat hiermee wraak was genomen op ‘de Turken’. Omgekeerd zag zelfs een sterk geseculariseerde moslim als Emir Filipović de saves van Seaman als een bijdrage tot de verdediging van dit stukje Osmaanse erfenis in Europa. Dit aspect van de politiek-maatschappelijke strijd maakte uitgerekend deze regio bijzonder boeiend voor een opleiding geschiedenis die er recent voor heeft gekozen de geschiedenis van de islamwereld centraal te plaatsen.
Op vier dagen konden we alleen Mostar en Sarajevo aandoen, aangevuld met een korte tussenstop in Tito’s atoomkelder in Konjic en een avondwandeling door Prijedor. Door met de blik van politieke historici naar de regio te kijken en ons daarbij door lokale experts te laten bijstaan, zagen we echter op deze korte reis de gelaagde geschiedenis van de regio tot leven komen. We voelden hoe intens de grote Europese geschiedenis zich in deze kleine en door velen vergeten regio heeft afgespeeld, en hoe deze ook vandaag nog een speelbal is van geopolitieke conflicten.