Kunstroof uit de Zuidelijke Nederlanden

In De Standaard van 15 maart jl. houdt advocaat Geert Lenssens een vlammend pleidooi voor de teruggave, door buitenlandse musea, van kunstwerken die ooit uit ons land geroofd werden door buitenlandse mogendheden – Frankrijk, Oostenrijk en Spanje.

Adam LONICER, Naturalis historiae opus novum, Frankfurt 1551. Exemplaar van de Antwerpse Sint-Michielsabdij, door Franse commissarissen opgeëist in 1795; sindsdien bevindt het zich in een Parijse bibliotheek.

Ik ken het gevoel van verbazing en verontwaardiging wanneer ik erfgoed uit de Zuidelijke Nederlanden ontmoet dat onrechtmatig in buitenlandse collecties terechtkwam. Het gaat dan niet alleen om kunstwerken. Vorig jaar deed ik in Parijs onderzoek naar de kostbare boeken en handschriften die de Franse bezetter in 1794-95 in ons land confisqueerde en op transport zette naar Parijs. De commissarissen die Frankrijk toen naar de Nederlanden stuurde, hadden dus niet alleen de opdracht om schilderijen op te eisen: ook botanische en geologische collecties, landbouwwerktuigen en boeken en handschriften vielen aan de jacobijnse ijver ten prooi. Voor de boeken- en handschriftencollecties kregen de commissarissen zeer nauwkeurige instructies. Ze vertrokken op 5 september 1794 en deden een hele reeks (meestal kerkelijke) bibliotheken aan in Brussel, Dielegem, Grimbergen, Mechelen, Leuven, Luik, Tienen, Sint-Truiden, Tongeren, Verviers, Spa, Stavelot, Malmédy en Antwerpen, waarna ze een tweede keer langs Leuven en Brussel passeerden. In Leuven bezochten ze de universiteitsbibliotheek, in Brussel de oude bibliotheek van de hertogen van Bourgondië. Op 2 april 1795 zat hun taak erop. In hun eindrapport maakten ze gewag van een oogst van ongeveer 50.000 volumes, die op karren naar Parijs waren gevoerd.

In de Archives nationales is die grootscheepse campagne goed gedocumenteerd. Wat meer verdoken zijn de boeken en handschriften zelf, maar ze zijn nog steeds in grote getallen aanwezig in de voornaamste Parijse bibliotheken: de Bibliothèque nationale de France, de Bibliothèque Mazarine, de bibliotheek van het Muséum d’histoire naturelle… De destijds opgeëiste exemplaren zijn meestal goed herkenbaar aan oude herkomstmerken, waardoor ze verbonden kunnen worden aan de grote institutionele bibliotheken die ons land rijk was in het ancien régime. Ja dus, er is veel geroofd en opgeëist, en men schrok er niet voor terug om te spreken van het Franse recht ‘de faire marcher de front les conquêtes littéraires avec celles des armées de la République.’

Moeten we daarom tweehonderddertig jaar later deze kostbare boeken en handschriften terugeisen? Die vraag krijg ik te horen telkens als ik het verhaal doe – vorig jaar bijvoorbeeld tijdens het colloquium dat het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium besteedde aan ‘les saisies révolutionnaires’. De aansluitende discussie ontwikkelde zich vlotjes in de richting van een revanchistisch discours; een Franse aanwezige kwam zich zelfs bij me verontschuldigen dat ze de Franse nationaliteit had.

Oplaaiende hartstochten dus. Maar de kwestie van de revolutionaire opeisingen van erfgoedcollecties verdient een genuanceerde benadering. Botweg pleiten voor teruggave lijkt niet de meest productieve strategie te zijn om de Franse Republiek ervan te overtuigen dat ze in 1794-95 foute dingen deed. Bovendien moeten we alles in perspectief plaatsen. Er was vermoedelijke geen sprake van “een traumatische ervaring” voor de lokale bevolking. Daarvoor zorgden andere aspecten van de bezetting: militair geweld, brutaliteiten, loodzware belastingen, opeisingen van levensmiddelen… Verder is het maar de vraag of onze voorouders de geroofde kunstwerken, boeken en handschriften aanvoelden als deel uitmakend van “hun identiteit” (G. Lenssens). In elk geval hadden de volumes tot dan toe een zeer verdoken bestaan geleid in klooster- en abdijbibliotheken. Alleen de Leuvense universiteitsbibliotheek en de Bourgondische bibliotheek in Brussel waren toegankelijk voor een elite van lezers. In zo’n context spreken van misdaden tegen de mensheid, die niet kunnen verjaren, lijkt me op zijn minst overtrokken te zijn, en een devaluatie van dit juridisch begrip.

Onmiddellijk na de val van het Napoleontisch regime heeft koning Willem I initiatieven genomen om de geroofde kunstwerken, boeken en handschriften in Parijs terug te gaan opeisen: voor de kunstwerken behaalde hij een behoorlijk succes; voor de boeken en handschriften was dat moeilijker, omdat er van de in Parijs toegekomen boeken zelden gedetailleerde lijsten waren opgesteld. Maar een delegatie uit ons land is er toen in geslaagd om een beperkt aantal volumes te recupereren.

De vraag is naar wie de boeken en handschriften die zich nu in Parijs bevinden (en mogelijk in médiathèques municipales elders in Frankrijk), zouden moeten terugkeren. Voor oud boekenbezit van de Leuvense universiteit en van de Bourgondische Bibliotheek (de voorloper van onze Koninklijke Bibliotheek) is het vrij duidelijk. Maar moeten de in Grimbergen geroofde boeken terug naar de huidige abdij van Grimbergen? Waar moeten de boeken van de oude Antwerpse Sint-Michielsabdij worden ondergebracht, als deze abdij in 1797 werd opgeheven?

Twee landen die als bevriende buren met elkaar omgaan kunnen het probleem anders oplossen. In onze digitale wereld is het perfect mogelijk om verspreide collecties virtueel bij elkaar te brengen. Frankrijk werkt sinds jaren aan een grootscheeps digitaliseringsproject onder de naam Gallica. Een vriendelijke en gerechtvaardigde vraag van zijn noorderbuur kan zijn om bij de verdere digitalisering van Franse bibliotheekcollecties voorrang te geven aan boeken en handschriften die in 1794-95 uit de Nederlanden werden weggehaald. Bij de beschrijving van die objecten moet de precieze herkomst dan systematisch worden vermeld, en de digitale reproducties kunnen in hoogwaardige kwaliteit worden aangeboden aan organisaties in België die de beelden langs eigen kanalen kunnen aanbieden. Te denken valt bijvoorbeeld aan de website Flandrica.be, ontwikkeld door het netwerk van Vlaamse erfgoedbibliotheken, dat gesubsidieerd wordt door de Vlaamse overheid.

De middelen die ingezet zouden moeten worden om de boeken terug te eisen, kunnen beter worden besteed. Een onderzoeksrapport van 2012 wees uit dat er in Vlaamse erfgoedbibliotheken een kritische achterstand is inzake preservatie en conservatie, ontsluiting en digitalisering. Onze klooster- en abdijbibliotheken, onze conservatoriumbibliotheken en zelfs onze universiteitsbibliotheken hebben geen of onvoldoende middelen om hun boekencollecties zelfs maar in kaart te brengen. Laat ons eerst aantonen dat we het cultureel erfgoed dat zich bij ons bevindt professioneel kunnen beheren. En laat ons ‘onze’ boeken en handschriften die zich in het buitenland bevinden vooral beschouwen als welsprekende ambassadeurs van onze cultuur, literatuur en wetenschap.

– Pierre Delsaerdt is hoogleraar aan de Universiteit Antwerpen en deeltijds hoogleraar aan de KU Leuven. Hij doceert o.m. Geschiedenis van het gedrukte boek en Erfgoed en Bibliotheken.

Verberg reacties

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *