Kan Louise Dauriat spreken? Gustave Flaubert en ‘la (dé)subalternisation de la femme’

Toen ik me deze zomer aan Gustave Flauberts L’éducation sentimentale uit 1869 waagde, verwachtte ik terecht veel te leren over de Juli monarchie, de Februari Revolutie en de Tweede Republiek in Frankrijk. Vele historici – niet het minst Maurice Agulhon – hadden immers al gewezen op de uitzonderlijke waarde van de roman voor een beter begrip van deze turbulente periode. Flaubert mengt er zijn eigen herinneringen met de resultaten van zijn haast obsessieve bronnenonderzoek om te schetsen hoe mensen van zijn generatie de aanloop naar de Februari revolutie, de revolutionaire gebeurtenissen zelf en de contrarevolutionaire reactie hadden beleefd. Hij fileert daarbij op een genadeloos cynische wijze niet alleen de waarden van de conservatieve burgerij, maar ook het verraad dat vele revolutionairen pleegden aan hun eigen idealen. 

Wat ik níet had verwacht, is dat de roman me ook een nieuw inzicht zou bieden in het debat over “subalterniteit” dat zich de voorbije decennia onder historici en andere mens- en maatschappijwetenschappers heeft voorgedaan. Ik kon evenmin bevroeden dat deze aandacht voor subalterniteit omgekeerd ook weer een nieuw licht kon werpen op Flauberts inspiratiebronnen.

Het debat over subalterniteit laat zich niet gemakkelijk samenballen in enkele zinnen. De Italiaanse communistische theoreticus en militant Antonio Gramsci haalde het begrip tijdens het interbellum uit de militaire sfeer om het marxistische klassebegrip te verruimen en ondergeschiktheid in haar diverse uitingsvormen aan te kaarten. De Indiase postkoloniale menswetenschappers die sinds de jaren 1980 de Subaltern Studies uitbouwden, haalden hun inspiratie weliswaar bij Gramsci, maar duwden de betekenis van het begrip ook in een andere richting.  Echt subaltern waren de postkoloniale subjecten van wie de stem niet gehoord werd in een door Noord-Atlantische denksystemen en taal gedomineerde wereld. Op haar bekende vraag Can the subaltern speak?’ antwoordde Gayatri Spivak in 1988 vanzelfsprekend ontkennend.

Daarop volgden vaak hevige discussies over de juiste betekenis van het woord “subaltern”. Kon de term nog wel gebruikt worden om Noord-Atlantische niet-elitaire actoren te benoemen? Zelfs al waren zij machteloos, toch konden zij zich uitdrukken en mobiliseren binnen de contouren van het Noord-Atlantische denken. Of hadden omgekeerd de postkoloniale beoefenaren van de subaltern studies de gramsciaanse – en dus ook marxistische – wortels van het begrip onterecht verwaarloosd? 

Deze discussie kwam in een nieuw licht te staan toen ik – lang ná de zomer – bij pagina 476 van L’éducation sentimentale aanbelandde. Na een lange afwezigheid maakte Mademoiselle Vatnaz, één van de kleurrijke nevenfiguren, daar opnieuw haar opwachting. Eerder had ik deze Parijse vrijgezel leren kennen als een militante socialiste en feministe, volgens wie “de bevrijding van de proletariër” slechts mogelijk was door “de bevrijding van de vrouw”. Tijdens de Februari-Revolutie had zij voor – desnoods met geweld af te dwingen – maatregelen gepleit die de gelijkheid tussen man en vrouw moesten bewerkstelligen. Niet lang na de revolutie werd Vatnaz echter verliefd op een man van het volk. Voor hem verliet zij “de literatuur, het socialisme, ‘de troostende doctrines en de milddadige utopieën’ ”, ja zelfs “de cursus die zij gaf over  La Désubalternisation de la femme.” 

Afbeelding 1: Passage over Vatnaz in Gustave Flaubert, L’Éducation sentimentale, Paris: G. Charpentier, 1880, p. 365, gedigitaliseerd door de BnF. © Bibliothèque nationale de France

Het anti-feministische karakter van deze en andere passages in L’éducation sentimentale werd meteen door tijdgenoten van Flaubert opgemerkt. De feministische romanschrijfster Amélie Bosquet schreef verbolgen aan haar stadsgenoot en – tot dan – intieme vriend: “U heeft een zeer vernederende rol gegeven aan de vrouw die haar rechten verdedigt”.  Ze maakte deze kritiek ook openbaar in het tijdschrift La Voix des Femmes. Bosquet voelde zich ongetwijfeld persoonlijk geviseerd door Flauberts bijtende spot, en wordt dan ook vaak gezien als degene die model heeft gestaan voor Vatnaz.

Uitgerekend de verwijzing naar “la désubalternisation de la femme” toont aan dat Bosquet die twijfelachtige eer minstens ook met iemand anders moest delen. Het notenapparaat dat de Belgische literatuurwetenschapper Claudine Gothot-Mersch bij haar editie uit 1984 van de tekst aanbracht, wijst althans in die richting. Op basis van de dossiers die de auteur zelf bijhield, constateerde ze dat Flaubert in het gematigd liberale Revue des Deux Mondes van 1846 een verwijzing had gevonden naar “een dame Louise D.”, die op 19 maart 1836 een cursus Droit social du sexe had geopend met het oog op de desubalternisering van de vrouw. 

Die verwijzing is inderdaad terug te vinden in een lange bijdrage van historicus en bibliograaf Charles Louandre over het literaire en wetenschappelijke verenigingsleven in Parijs. Met een nauwelijks ingehouden ironie beschrijft hij daarin hoe « sinds Christine de Pizan, die Eva van de blauwkousen, tot de vrije vrouw van het Saint-Simonisme, het mooie geslacht […] vaak zijn sociale niveau heeft opgeëist”. Tijdens de Restauratie schreven zij al boeken om hun “desubalternisatie” te bereiken, maar sinds kort openden ze ook cursussen en academische instituten. In die context vermeldde Louandre de cursussen die in de mondaine theaterzaal La Ranelagh werden gehouden door Louise D., van wie hij de achternaam niet vermeldde. Ook al werd haar cursus door enkele geïnitieerden levendig toegejuicht, toch leek hij volgens Louandre het werk van de desubalternisering niet te versnellen. 

 De ware identiteit van Louise D.  wordt onthuld in een uitvoerige bespreking die Edmond Leclerc op 20 maart 1836 in de commerciële krant La Presse aan haar cursus wijdde. Het ging om Louise Dauriat, de saint-simoniste die al tijdens de laatste jaren van de Restauratie gelijke rechten voor vrouwen had opgeëist, onder meer via verschillende petities die zij tot de Kamer van Afgevaardigde richtte. Net zoals Louandre en onrechtstreeks Flaubert dat later zouden doen – en zoals al in 1836 ook gebeurde in het overwegend conservatieve Journal des Femmes – richtte Leclerc zijn moordende ironie op Dauriat. Hij noemde haar “de apostel van onze hervorming, die het goede nieuws verkondigde”, maar die nauwelijks aanhang wist te verwerven. Dat was haar niet gelukt in het volkse Montmartre, en ook in het mondaine 16de arrondissement – waar Le Ranelagh gelegen was – werd nauwelijks geluisterd naar haar breedsprakige vertoog over samenlevingen in verleden en heden waar vrouwen deelnamen aan de macht. Het voorbeeld dat ze aanhaalde van de Sociëteitseilanden in de Stille Zuidzee sprak volgens Leclerc helemaal tegen haar zaak, aangezien precies daar het kannibalisme ook nog welig tierde. 

Afbeelding 2: Deze spotprent van Rigobert uit 1848 bevond zich in de documentatie die Flaubert verzamelde ter voorbereiding van L’éducation sentimentale (zie daarover: La mémoire des images dans L’Éducation sentimentale) © Bibliothèque nationale de France

Zo voegt de vluchtige verwijzing in L’éducation sentimentale inderdaad een laag toe aan het debat over subalterniteit. Ze toont immers dat de term al lang vóór Gramsci buiten de militaire sfeer werd gebruikt om gemarginaliseerde groepen te benoemen. Het ging daarbij noch om proletariërs, noch om mensen die buiten het Noord-Atlantische denksysteem vielen, maar om Franse vrouwen uit verschillende sociale lagen. Tegelijk illustreert het verhaal van Dauriat wat de Britse politieke theoreticus Peter D. Thomas bedoelt met zijn “expansieve” en dynamische benadering van subalterniteit. Thomas definieert politieke moderniteit als een “proces van subalternisering”, waaraan grote groepen mensen in alle delen van de wereld onderworpen zijn en waartegen zij zich met meer of minder succes kunnen verzetten. 

In die dynamiek situeerde zich ook Dauriats pleidooi voor desubalternisering. Zij sprak weliswaar omstandig, maar werd monddood gemaakt door mannelijke én conservatieve vrouwelijke stemmen die haar met hun ironie van haar rationaliteit ontdeden. Zelfs haar naam lieten zij geleidelijk verdwijnen. Bij Louandre behield ze nog haar voornaam en een initiaal, bij Flaubert bleef ze volledig verborgen achter een fictieve romanfiguur. Aan historici om subalternen zoals zij opnieuw uit de schaduw te halen waarnaar de hegemonische cultuur hen voortdurend dreigt te verbannen. Désubalternisons! 

Geraadpleegde bronnen: 

Gustave Flaubert (ed. Claudine Gothot-Mersch), L’éducation sentimentale, Paris : Flammarion, 1985.

Edmond Leclerc, “Variétés. Cours de droit social des femmes. Par Mlle Louise Dauriat », La Presse, 20 juli 1836.

Charles Louandre, “De l’association littéraire et scientifique en France », Revue des Deux Mondes, september 1846, p.514-537. 

Geraadpleegde literatuur

– Agulhon, Maurice. « Peut-on lire en historien L’éducation sentimentale ? » in : Histoire et langage dans l’Éducation sentimentale, Parijs (1981), 35-41. 

-Baena, Victoria, « The Feminist Critic Who Kept Flaubert on his Toes”, The New Yorker, 9 November 2024. 

-Bem, Jeanne, « “Une femme passa” : les passantes de L’Éducation sentimentale », Flaubert. Revue critique et génétique, 20 (2018).  (https://journals.openedition.org/flaubert/3226). 

-Marnix Beyen, Karen Lauwers en Sami Suodenjoki, “Introduction. Subaltern political subjectivities » in : Karen Lauwers, Sami Suodenjoki en Marnix Beyen (eds), Subaltern political subjectivities in the nineteenth and twentieth centuries, New York/Abdington (2023), 1-10. 

-Dubuc, André, « Flaubert et la Rouennaise Amélie Bosquet », Les amis de Flaubert, 27 (1965), 19.

-Green, Markus, “Gramsci Cannot Speak: Presentations and Interpretations of Gramsci’s Concept of the Subaltern”, Rethinking Marxism 14/3 (2002) 1–24. 

-Liguori, Guido, “Le concept de subalterne chez Gramsci », Mélanges de l’École française de Rome – Italie et Méditerranée modernes et contemporaines, 128/2 (2016), 1-12. 

-Morgan, Cheryl A., “Unfashionable Feminism? Designing Women Writers in the Journal des Femmes (1832-1836) – Fashion in Nineteenth-Century Literature.” Nineteenth-Century Literary Criticism, 128, 2004,  <https://www.enotes.com/topics/fashion-nineteenth-century-literature/criticism/criticism-fashion-and-french-literature/cheryl-morgan-essay-date-1999>

-Riot-Sarcey,  Michèle, « Dauriat, Louise », https://maitron.fr/dauriat-louise, versie geüpload op 20 februari 2009. 

-Spivak, Gayatri, « Can the Subaltern speak?”, in: Cary Nelson en Lawrence Grossberg (eds), Urbana (Ill.), Marxism and the Interpretation of Culture, University of Illinois Press (1988), 271-313. 

-Thomas, Peter D., “Refiguring the Subaltern?”, Political Theory, 46 (2018), 861-884. 

-Winock, Michel, Flaubert, Paris : Gallimard, 2013.