In de reeks ‘Het geschonden hart van Europa’ blikken geschiedenisdocenten en studenten terug op de indrukken die ze hebben opgedaan tijdens de studiereis naar de Westelijke balkan. De reisverslagen in deze blog proberen de historische gelaagdheid en de actuele relevantie van de Bosnische geschiedenis tot uitdrukking te brengen. Vertrekkend vanuit een concrete plaats of object plooien ze de achterliggende politieke geschiedenis open en duiden ze deze in haar complexiteit. Het zijn geen doorwrochte wetenschappelijke artikelen, en vaak zullen ze meer vragen oproepen dan ze kunnen beantwoorden. Deze vragen zelf zijn echter van cruciaal belang voor het begrijpen van het historische en actuele Europa.
Aflevering 2: Een Europese buiten- of binnengrens?
Dat deze blogreeks de titel “het hart van Europa” draagt, is vanzelfsprekend niet toevallig. In Bosnië-Herzegovina grenst het Latijnse aan het cyrillische schrift (en overlappen de twee in sommige regio’s), treffen de islam, het katholicisme en het orthodoxe christendom elkaar, en vindt men sporen van zowat elk politiek project dat de Europese geschiedenis heeft voortgebracht: nationalisme, communisme, liberalisme, fascisme, imperialisme, genocide, federalisme. Het land vormde een belangrijk strijdtoneel tijdens de drie grote oorlogen die zich in de loop van de twintigste eeuw op Europees grondgebied hebben afgespeeld.
Een moeizame toegang
Toch vormt Bosnië-Herzegovina geen onderdeel van de Europese Unie – en dat zullen we geweten hebben. Met de bus het land betreden bleek immers een bijzonder moeilijke onderneming. Na ons bezoek aan de Kroatische (en dus wel tot de Europese Unie behorende) enclave Dubrovnik moesten we niet één, maar twee keer de grens met Bosnië-Herzegovina oversteken. We probeerden weliswaar vanuit de smalle Bosnische kuststrook ter hoogte van Neum het binnenland van Herzegovina binnen te rijden, maar dat was door wegenwerken zo goed als onmogelijk. De U-bocht die we moesten maken, toonde op tastbare wijze aan hoezeer deze Bosnische corridor het product is van de Dayton-akkoorden van 1995. Diplomaten dwongen er af dat de nieuwe staat Bosnië-Herzegovina toegang zou krijgen tot de zee, maar op basis van wat we uit de bus zagen, leken daar weinig culturele of demografische redenen toe te bestaan. De enige vlaggen die we er zagen, waren Kroatische en tussen de vele toeristische appartementen en complexen doemde een grote, recent gebouwde katholieke kerk op. De bevolking van deze kleine kuststad is dan ook in overgrote meerderheid katholiek en identificeert zich als Kroatisch. Is het daarom dat de twee grensovergangen die deze corridor met Kroatië verbinden ons nauwelijks een probleem opleverden, terwijl het vrijwel onmogelijk was om vanuit dit kuststadje rechtstreeks naar de rest van Bosnië-Herzegovina te rijden?
Wat er ook van zij, de grensovergang die ons uiteindelijk wel toegang tot het ‘echte’ Bosnië-Herzegovina moest geven – ter hoogte van Doljani, bij Metković – behoorde tot een veel moeilijkere categorie. De Kroatische douaniers lieten ons probleemloos door, maar aan de Bosnische zijde stonden we vrijwel anderhalf uur stil op een verlaten parking tussen onheilspellende barakken. We probeerden het luchtig op te nemen, maar de angst dat ze ons écht niet door zouden laten, nam toch hand over hand toe. De borden die ons vertelden dat het verboden was te fotograferen, namen we alvast wijselijk ernstig. Zeker voor onze studenten, van wie de meesten aan het einde van de jaren 1980 geboren zijn, moet dit een bevreemdende ervaring geweest zijn. Als bewoners van de Europese Unie beschouwen zij grenscontroles als iets uit een ver verleden. En dan te bedenken dat dit één van de nieuwere grenzen van Europa is – of beter, dat hier tussen de annexatie van Bosnië-Herzegovina door de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie in 1908 (de facto zelfs al in 1878) en het begin van de Joegoslavische oorlogen helemaal geen grens was. Daarvoor had hier echter wel eeuwenlang een grens gelegen die het Osmaanse Rijk scheidde van achtereenvolgens de semi-autonome Republiek Ragusa en het Habsburgse Rijk. Speelt dat verleden nog mee in de moeilijkheden die men vandaag ondervindt om ze te overschrijden?
In het hart van het grensland
Rationele redenen om ons zo lang tegen te houden waren er alvast nauwelijks. We werden niet geteld, laat staan vergeleken met de foto op ons paspoort (waarvan er, toegegeven, één nog slechts één dag geldig was), we werden niet gefouilleerd, onze bagage werd niet gecontroleerd op wapens of verboden stoffen. Het enige wat de stugge douaniers interesseerde, was een officiële lijst met alle passagiers – en die hadden we niet bij. Dat deze ambtenaren eentalig Bosnisch waren, droeg nog bij tot ons gevoel dat we op de rand stonden van een volledig vreemde wereld, eerder dan dat we tot het hart van Europa zouden doordringen. Slechts nadat er iemand met een hogere functie was bijgehaald die een aardig woordje Duits sprak, vonden we een creatieve oplossing. We stelden zelf een lijst met alle passagiers op, en die werd met een stempel tot officieel document opgewaardeerd. Dat we hiermee later in de problemen konden komen, beseften we ook toen al. Vier dagen later zouden we immers niet met exact dezelfde reizigers het grondgebied van Bosnië-Herzegovina verlaten: één student zou vroeger met het vliegtuig terugreizen, één student zou ons in Mostar vervoegen en twee docenten zouden hetzelfde in Sarajevo doen. Ten slotte zouden we ook de in de vorige aflevering genoemde Kemal Pervanic vanuit Prijedor meenemen. Dat we uiteindelijk zijn diplomatieke gaven zouden nodig hebben om weer uit Bosnië weg te raken, wisten we op dat moment natuurlijk nog niet. Voorlopig waren we gewoon blij dat het ons gelukt was Bosnië binnen te komen, en kwam het er op aan zo snel mogelijk Mostar te bereiken.
Dat laatste lukte pas na tien uur ’s avonds, nadat we ook nog door een politieagent waren tegengehouden wegens het negeren van een oranje stoplicht. Vage reminiscenties aan Kuifjes avonturen in De Scepter van Ottokar waren nooit ver af die avond. In elk geval droegen deze ervaringen niet bij tot het gevoel dat we welkom waren in dit land op het kruispunt van Europese culturen. Als we ’s avonds laat dan nog eens door een opengebroken en verlaten straat langs de vele kapotgeschoten huizen van Mostar stapten op zoek naar het hostel waar de studenten zouden verblijven, hadden we de indruk eerder in de vergeetput dan in het hart van Europa te zijn aangekomen.
Dat we ontvankelijk waren voor die indruk, was ongetwijfeld mee mogelijk gemaakt door het beeld van Bosnië-Herzegovina dat in de West-Europese media en publieke opinie heerst. Over het land werd en wordt overwegend in negatieve termen geschreven. Het wordt in verband gebracht met oorlog, geweld en etnisch nationalisme eerder dan met cultuur en diversiteit (al wordt daar voor de hoofdstad Sarajevo wel eens een uitzondering op gemaakt, en had Jan Leyers kort voor onze reis nog een genuanceerd beeld getoond in Allah in Europa). Ruim een half jaar na ons verblijf in Bosnië werd nog eens een sterk staaltje van die negatieve beeldvorming gegeven. De Spaanse regering zegde in oktober 2018 de banden met Vlaanderen op nadat de voorzitter van het Vlaamse parlement, Jan Peumans, Spanje vanwege zijn anti-Catalaanse repressie zou vergeleken hebben met “het Bosnië van de jaren ‘90”. Dit verwijt berustte niet alleen op een scheefgetrokken weergave van Peumans’ woorden, het was ook intrinsiek onrechtvaardig tegenover Bosnië zelf. Dit laatste land werd er immers door gelijkgesteld met (en impliciet ook verantwoordelijk gesteld voor) repressie en antidemocratische tendensen. Daarmee wordt volledig voorbij gegaan aan de multi-etnische en multiculturele erfenis van Bosnië-Herzegovina – een erfenis die men juist zou moeten koesteren en beschermen. Dat het land in de Europese publieke opinie als een weinig benijdenswaardige exoot wordt behandeld – en de toetreding tot de Europese Unie slechts voor de heel verre toekomst wordt voorzien – is niet alleen voor Bosnië zelf, maar uiteindelijk ook voor heel Europa bedreigend. Het betekent immers een ontkenning van de diversiteit van de Europese geschiedenis zelf – en dus ook van de toekomst van het continent. De volgende dagen van onze reis zouden uitgerekend die diversiteit in het volle daglicht plaatsen.