Zijn er twee democratieën in België?
België als optelsom van twee democratieën. Het is een uitspraak die met de regelmaat van een klok in verschillende varianten terugkeert. Soms wordt er over België gesproken als een tweestromen-, tweestaten- of een tweelandenland. Een variant van deze topos luidt dat België een land met twee snelheden zou zijn. Telkens wordt gewezen op verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië, of tussen Vlaanderen en Franstalig België. Die verschillen zouden onoverbrugbaar zijn geworden. Ze kunnen van politieke aard zijn. In dat geval wordt benadrukt dat men historisch in het zuiden overwegend links en in het noorden overwegend rechts stemt. Soms tracht men er ook – essentialistischer – culturele verschillen mee te duiden die ons snel bij stereotyperingen doen belanden en ons vooral op economische verschillen moeten wijzen. De linkse zuiderlingen zijn dan Latijnen met een laissez-faire mentaliteit terwijl de rechtse noorderlingen Germanen zijn die nauwgezet en hard werken. De eersten worden dan voorgesteld als spilzuchtig; de tweeden als spaarzaam. Meer dan een loutere vaststelling dat twee democratieën een goede werking zouden bemoeilijken of zelfs belemmeren, gaat het hier ook om een normatieve benadering: wat aan de overkant gebeurt is bij ons niet wenselijk en moet vermeden worden. Die representatie drukt niet alleen een verschil maar ook een onrechtvaardigheid uit: het onbekommerde zuiden teert en neemt (en wordt in sommige gevallen ook als corrupt voorgesteld); het consciëntieuze noorden produceert en geeft.
In deze gevallen en varianten ondersteunt de topos een pleidooi om daar de gepaste staatkundige conclusie uit te trekken en de beide democratieën elk apart hun eigen weg te laten gaan want ‘België werkt niet’, aldus bijvoorbeeld N-VA-voorzitter Bart De Wever.
Dat België uit twee democratieën zou bestaan horen we dan meestal bij mensen die voorstander zijn van meer autonomie voor Vlaanderen, hetzij in de vorm van confederalisme, hetzij in de separatistische variant, of trapsgewijs van het eerste naar het tweede. Recentelijk konden we deze en gelijkaardige uitspraken nog optekenen uit de mond van gewezen vicepremier Jan Jambon (N-VA) die in april 2019 verklaarde: “Ik zeg het al langer: België is een optelsom van twee democratieën die almaar sterker uit elkaar groeien”. Hoewel ze beiden de N-VA de rug toekeerden zitten de Kamerleden Hendrik Vuye en Veerle Wouters tenminste hierover op dezelfde golflengte. In juni 2017 schreven ze: “België is niet alleen een land met twee democratieën, maar ook een land met twee snelheden”. Ook bij Vlaams Belang zijn ze het daar over eens. In mei 2019 verklaarde voorzitter Tom Van Grieken: “(…) Ik deel de analyse nog steeds dat wij een land zijn met twee democratieën en eigenlijk interesseert het me bijzonder weinig hoe Wallonië stemt. Ze zijn een eigen democratie, ze hebben geen Vlamingen nodig om te zeggen wat een goede of een slechte partij is”. Jean-Marie De Decker, vandaag opnieuw electoraal met de N-VA verbonden, schreef dat we na de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2018 in een tweestromenland waren wakker geworden en preciseerde: “De Schelde stroomt rechts, de Maas en de Zenne links”. Ook bij CD&V horen we af en toe gelijkaardige uitspraken. Dat is bijvoorbeeld het geval bij Hendrik Bogaert die in januari 2016 verklaarde dat de kloof tussen politiek Wallonië en Vlaanderen nog nooit zo groot was geweest. “Meer dan ooit zijn er twee democratieën in België”, besloot hij.
Het was N-VA-voorzitter Bart De Wever die in de verkiezingscampagne van 2014 de zaken op scherp stelde door het Vlaamse publiek de keuze voor te leggen tussen een Franstalig ‘PS-model’ en een Vlaams ‘N-VA-model’. In dit bipolaire model werden twee blokken gehomogeniseerd waardoor het leek alsof Franstalig België geen rechtse en Vlaanderen geen linkse partijen en kiezers zou tellen. Uiteraard ging het hier om een politieke strategie die – ook vanuit de Parti Socialiste – inzette op de potentiële dreiging van een daardoor nuttige opponent aan de overkant om een reorganisatie rond en versterking van de eigen formatie te verkrijgen.
Toch zou het verkeerd zijn te concluderen dat deze topos van flamingantische makelij zou zijn en enkel wordt ingezet door centrumrechtse, rechtse en extreemrechtse Vlaamse politici en partijen. Dezelfde topos van de twee onderling onverzoenbare democratieën leefde ook in de prille Waalse beweging. In 1911 schreef de Luikse socialistische volksvertegenwoordiger en wallingant Léon Troclet dat Wallonië – dat hij gevoeliger, meer bij de pinken en progressiever achtte dan Vlaanderen – zich in zijn intellectuele, economische en sociale ontwikkeling niet mocht laten afremmen door de toch wel tragere en loggere mentaliteit van Vlaanderen. Met de idee van ‘bestuurlijke scheiding’ – voor het eerst geopperd in 1889 – was het dan ook de Waalse beweging die als eerste een voorstel lanceerde om de vermeende twee democratieën elk de nodige ruimte en bevoegdheden te geven om zich naar eigen vermogen en inzichten verder te ontwikkelen. Toen de Waalse letterheer Albert Mockel in 1897 in het Franse tijdschrift Mercure de idee van séparation administrative uit de doeken deed, pleitte hij voor een Vlaams en Waals parlement naast een paritaire Kamer. ‘De unie van twee kleine staatjes onder een federale Kamer’, schreef Mockel, zou Vlaanderen toestaan een ‘ultraconservatieve en katholieke regering’ te hebben en Wallonië zou dan ongestoord ‘liberaal en socialistisch’ kunnen zijn.
De topos van de twee democratieën is bijna zo oud als België zelf. Van bij het ontstaan van de natiestaat werd de Belgische identiteitsconstructie doorkruist en deels ook ondermijnd door regionale identiteitsvorming. Vanaf het midden van de 19de eeuw ontwikkelde zich een embryonale Vlaamse beweging die de misnoegdheid uitdrukte van een Nederlandstalige elite met de de facto Franstalige Belgische staat en zich verdrukt en benadeeld voelde. Vanaf het einde van die eeuw ontstond een Waalse beweging die zich door de flamingantische eisen in het defensief voelde gedrongen en vreesde dat haar taalkundig bevoorrechte situatie op de helling zou komen te staan. Doorheen de Belgische geschiedenis ontwikkelden zich vanuit die nationale bewegingen twee geïnstitutionaliseerde subnaties waarbij het zich afzetten tegenover de ‘andere’ een substantiële rol speelde in de eigen identiteitsconstructie.
De communautarisering van de Belgische natiestaat werkte die bipolarisering zo mogelijk nog meer in de hand. De opsplitsing bracht met zich mee dat de voortaan regionale politieke partijen hun programma’s ook regionalistischer gingen inkleuren. Vermits de kiesomschrijvingen de grenzen van de gewesten niet overstijgen, werden volksvertegenwoordigers vooral verantwoording verschuldigd aan de eigen taalgroep. Samen met de opdeling van de nationale radio- en televisieomroep in 1960 nam dit stilaan een ‘Belgische ruimte’ weg. De communautarisering van België had en heeft dus middelpuntvliedende effecten. Occasionele pleidooien voor een herfederalisering van bepaalde bevoegdheden of materies of voor de herinvoering van een federale kieskring proberen die centrifugale dynamiek te doorbreken.
Toch moet de bipolaire voorstelling van een rechts noorden en een links zuiden genuanceerd en geproblematiseerd worden. De homogenisering veegt in elk van deze als ‘blokken’ voorgestelde entiteiten andere gezindheden weg. Linkse Vlamingen of rechtse Walen worden op die manier geabnormaliseerd. De topos van de twee democratieën wil ons een ahistorische fataliteit opdringen: alsof Wallonië immuun zou zijn voor rechts of Vlaanderen voor links. Het verdoezelt ook wat intussen dit land materieel gemeenschappelijk heeft uitgebouwd (zoals het sociale zekerheidsstelsel), maar ook cultureel (zoals het ‘hernieuwde’ Belgiëgevoel dat als belgitude net de diversiteit benadrukt). Bovendien gomt deze voorstelling ook de Duitse Gemeenschap uit die discreet in de marge gedijt en vooral wat zich sui generis al meer dan een eeuw lang ontwikkelt en steeds meer ontsnapt aan de Vlaams-Waalse binaire representaties en claims: Brussel, waar twee derde van de bevolking van (oudere of recente) vreemde origine is. Verder moet ook opgemerkt worden dat de historische institutionele evolutie van België – met een grens die je als horizontaal kan voorstellen – niet geheel overeenstemt met de reële economische ontwikkeling van het land waar je verticale regionale assen kan onderscheiden die de taal- en zelfs de landsgrenzen doorkruisen: de as Kortrijk-Moeskroen; de as Antwerpen-Brussel; de as Limburg-Luik met uitlopers naar Nederland en Duitsland. Het valt niet uit te sluiten dat deze sociaaleconomische ontwikkelingen – net zoals die van de centrumsteden – vroeg of laat ook sterkere politieke platformen of vertolkingen zullen genereren die in spanning zullen komen te staan met de horizontale communautaire as, zoals dat al vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw steeds meer het geval was op Europees vlak. Maar dat zal dan stof zijn voor de volgende generaties historici.
– Vincent Scheltiens promoveerde aan de Universiteit Antwerpen over de Vlaamse en Waalse identiteitsconstructie. Momenteel is hij gastlector aan de Universiteit Antwerpen, verbonden aan PoHis. Hij is o.a. auteur van Met dank aan de overkant. Een politieke geschiedenis van België (Polis, 2017).