In De Gazet van Antwerpen vinden we in 1969 en 1970 volgende krantenkoppen terug: ‘Akkoord van Antwerpse Universiteit lokte driedaagse staking uit’ (6 februari 1969), ‘Wat met de Antwerpse universiteit: pluralisme of rijksuniversiteit?’ (16 mei 1969), ‘Universiteit Antwerpen: Geen uitstel meer!’ (29 september 1970). Wetende dat de Universiteit Antwerpen in 2003 werd gesticht, lijken deze uitspraken profetisch of op zijn minst voorbarig. Ze kaderen echter binnen een cruciale episode van de Antwerpse universiteitsgeschiedenis, een periode die aanving met de wet op de universitaire expansie van 9 april 1965.
Deze wet leidde onder meer tot de officiële oprichting van het Rijksuniversitair Centrum Antwerpen (RUCA) en de Sint-Ignatius-Faculteiten (UFSIA). Het RUCA en de UFSIA boden enkel kandidaatsopleidingen aan, met uitzondering van de volledige studiecyclus Toegepaste Economische Wetenschappen. In 1966 noemden Lucien Massart als rector van het RUCA en Raymond Derine, CVP-schepen van Antwerpen en hoogleraar aan de UFSIA, het Antwerpse universiteitswezen “een embryo”. De liberale volksvertegenwoordiger Frans Grootjans sprak in 1971 over “twee stompjes universiteit die naast mekaar werden opgericht”. Het Antwerpse project was nog niet afgerond. De expansiewet van 1965 vormde slechts de eerste fase van een tweedelig uitbreidingsplan voor het Belgische universitaire landschap. De regering maande de Antwerpse universitaire instellingen in de tussentijd aan om actief op zoek te gaan naar een formule om de licentiaten en doctoraten samen te organiseren. De totstandkoming van twee volledige, autonome universiteiten in één stad behoorde immers niet tot de mogelijkheden.
Een dergelijke vergaande dialoog tussen een vrije en een rijksuniversiteit had in België nog nooit eerder plaatsgevonden. Al snel bleken de visies die het RUCA en de UFSIA ontwikkelden met betrekking tot de verdere uitbouw van het Antwerpse universiteitswezen onverzoenbaar. Waar Massart wenste dat de kandidaturen aan het RUCA uitgebreid zouden worden met licentiaten en doctoraten, om zo tot een volledige rijksuniversiteit te komen, pleitte UFSIA-rector Etienne Dhanis voor een dubbele waaier aan kandidaturen en een gedeelde bovenbouw. Massart aanzag het plan van zijn collega als een onnodige verspilling van middelen. Dhanis achtte het daarentegen noodzakelijk dat kandidaatsstudenten de keuze hadden tussen confessioneel of rijksonderwijs. Waar er aanvankelijk bereidwilligheid bestond om tot een gedeelde oplossing te komen, strandden de gesprekken rond 1968.
Er leek geen uitweg uit de patstelling meer mogelijk. Ondertussen groeide de onvrede bij de Antwerpse studenten. Zij waren namelijk het grootste slachtoffer van de impasse. De studenten konden de eerste twee jaren van hun opleiding volgen in de eigen provincie, maar daarna moesten ze naar een andere universiteit trekken. Dit bracht een reeks moeilijkheden met zich mee. Zo bleken de onderwijsprogramma’s van de verschillende universiteiten inhoudelijk onvoldoende op elkaar afgestemd. Ook was het voor heel wat studenten en hun ouders niet vanzelfsprekend om een verblijf in een verder gelegen studentenstad te bekostigen. De democratiseringsgedachte dat jongeren in de eigen regio universitaire studies konden volgen, vormde oorspronkelijk het hoofdargument om het RUCA en de UFSIA op te richten. De stilstand in de onderhandelingen ondermijnde dit opzet. Met acties als ‘operatie valies’ kaartten studenten aan dat ze Antwerpen niet wilden verlaten, maar geen andere keuze hadden.
Om uit het slop te geraken, organiseerde Herman Deleeck, hoogleraar aan de UFSIA, in het voorjaar van 1968 een gesprek met rector Dhanis en Andries Kinsbergen, gouverneur van Antwerpen en tevens hoogleraar aan het RUCA. Een tweede bijeenkomst vond plaats in september en werd deze keer ook bijgewoond door Grootjans. Vervolgens nam Kinsbergen de leiding van het initiatief over. Hij bracht drie Antwerpse politieke figuren rond de tafel: Paul-Willem Segers (CVP), Jos Van Eynde (BSP) en Frans Grootjans (PVV). Een partijpolitiek compromis was namelijk een noodzakelijke voorwaarde om tot een levensvatbaar voorstel te komen. De Antwerpse universiteitsgemeenschap en de Volksunie, toen de derde grootste partij in het arrondissement Antwerpen, werden niet bij de onderhandelingen betrokken. Op 11 januari 1969 kwam een werkdocument tot stand. Nadat de tekst was voorgelegd aan de Antwerpse socialistische, katholieke en liberale arrondissementsbesturen, werd de pers ingelicht. De overeenkomst stond voortaan bekend als het ‘plan-Kinsbergen (I)’ of het ‘driepartijenakkoord’. Het belangrijkste punt was de oprichting van een derde Antwerpse universitaire instelling die zou instaan voor de licentiaten en doctoraten. Om het ideologische evenwicht binnen het universitaire landschap te vrijwaren, diende het juridisch kader een hybride vorm aan te nemen, ergens halfweg tussen een vrije en een rijksinstelling. Dit vertaalde zich uiteindelijk in de vorm van een instelling van openbaar nut. Deze parastatale instelling zou daarbij beschikken over de soepelheid van een vrije, maar de zekerheid van een rijksinstelling. Haar pluralistisch karakter bepaalde onder meer dat de raad van beheer paritair moest worden samengesteld.
De UFSIA en grote delen van de Antwerpse studentengemeenschap waren over het algemeen verheugd dat er eindelijk een concreet plan op tafel lag. Derine gaf aan hoe de UFSIA bepaalde punten anders wilde aanpakken, maar hij erkende dat alle betrokken partijen water bij de wijn moesten doen om een consensus mogelijk te maken. Toch stelde niet iedereen zich meegaand op. Er ontstond een polemiek in de pers tussen voor- en tegenstanders. Massart, gesteund door het RUCA, kantte zich nadrukkelijk tegen het voorstel. Hij wenste dat de RUCA-kandidaturen meteen zouden opgenomen worden in de structuur van de bovenbouw, waardoor er een volledige rijksuniversiteit zou ontstaan. Massart nodigde de UFSIA-studenten uit om voor de licentiaten en doctoraten naar het RUCA komen. Dit tegenvoorstel kreeg geen gehoor. Ook studentenverenigingen als de Vereniging van Vlaamse Studenten (VVS) of het Antwerps Studentenkorps (ASK) aanvaarden het plan niet. Zo vond het ASK het ongehoord dat de universitaire gemeenschap geen deel uitmaakte van het overleg. Daarnaast bekritiseerden ze de inhoud van het akkoord, bijvoorbeeld door het behoud van twee volledige TEW-faculteiten als omslachtig te bestempelen. UFSIA-hoogleraar pater Piet Lenders merkte achteraf op hoe de hele heisa slechts een storm in een glas water bleek.
Uiteindelijk zou het plan-Kinsbergen zich bijna letterlijk vertalen in een wetsontwerp dat de Kamer op 7 april 1971 goedgekeurde. Grootjans verklaarde naar aanloop hiervan “hoe het slagen van dit experiment een fundamentele kentering zou inluiden in de algemene Belgische onderwijspolitiek”. Door de wet ‘houdende de oprichting en de werking van de Universitaire Instelling Antwerpen’ konden studenten voortaan, voor een toenemend aantal opleidingen, het volledige studietraject in Antwerpen volgen. De wet omvatte ook de invoering van de benaming ‘Universiteit Antwerpen’ als verzamelnaam voor de drie centra. De Universiteit Antwerpen had dus nog geen rechtspersoonlijkheid, maar de naam werd alvast voor de toekomst gereserveerd. Daarbij schreef de wet ook de oprichting voor van een vast coördinatiecomité waarin het RUCA, de UFSIA en de UIA als autonome instellingen onderling dienden samen te werken. Het eerdergenoemde ‘embryo’ had een naam gekregen. Het groeide langzaam maar zeker en ontwikkelde een eigen karakter. Het zou echter nog ruim dertig jaar duren alvorens de Universiteit Antwerpen het levenslicht zag.
Bibliografie
Antwerpen, Universiteitsarchief (CMI), Doos: UA Toespraken 2, Document: Lezing G. Colebunders, ‘Universiteit Antwerpen’.
Belgisch Staatsblad:
Dinsdag 27 april 1965: 9 april 1965 – Wet houdende diverse maatregelen voor de universitaire expansie (1), 4494-4511.
Zaterdag 15 mei 1971: Wet houdende oprichting en de werking van de Universitaire Instelling Antwerpen, 6387-6397.
CRAEYBECKX, L. e.a., ‘De Universitaire Instelling Antwerpen’, Antwerpen. Driemaandelijks tijdschrift van de stad Antwerpen, 18/°1 (1972), 133-151.
Gazet van Antwerpen:
DERINE, R., ‘De toekomst van de Antwerpse universiteit’, 9 april 1966, 2.
‘Prof. Dr. Massart: De rol van de nieuwe universiteit in de ontwikkeling van Antwerpen’, 25 mei 1966, 8.
‘St.-Ignatiusfakulteiten beginnen tweede jaar. Rijks- en vrij onderwijs moeten samen universiteit oprichten’, 6 oktober 1966, 12.7.
‘Onvriendelijke reactie van rektor Massart’, 7 oktober 1966, 13.
‘Waarom RUCA-studenten licentie wensen’, 31 januari 1967, 8.
‘Antwerps studentenkorps verwerpt. Liberale studenten aanvaarden basis-akkoord’, 5 februari 1969, 12.
‘Akkoord van Antwerpse Universiteit lokte driedaagse staking uit’, 6 februari 1969, 16.
DERINE, R., ‘De Antwerpse Universiteit: NU’, 14 februari 1969, 11.
‘RUCA-Universiteit met UFSIA-aanhangsel?’, 20 februari 1969, 6.
‘Wat met de Antwerpse universiteit: pluralisme of rijksuniversiteit?’, 16 mei 1969, 11.
‘Universiteit Antwerpen: Geen uitstel meer!’, 29 september 1970, 6.
VANDERSTEEN, U., ‘UIA of een hele universiteit voor Antwerpen’, 28 juli 1971, 3.
Kamer van volksvertegenwoordigers – Parlementaire Handelingen (N. 37), Vergadering van donderdag 28 januari 1971, Bespreking wetsontwerpen: ‘Wetsontwerp houdende de oprichting en de werking van de Universitaire Instelling Antwerpen’, 9 e.v.
LENDERS, P., Ontstaan en groei van de universiteit van Antwerpen, Leuven, 1991.
SOENEN, J., ‘Vraaggesprek met Prof. Dr. Massart Rector van de Rijksuniversiteit te Antwerpen’, Neerlandia, 70 (1966), 75-77.
– Alexia Coussement is historica en werkt als doctoraatsstudente aan het Centrum voor Politieke Geschiedenis. Binnen het domein van de hedendaagse universiteitsgeschiedenis doet ze onderzoek naar de totstandkoming van de Universiteit Antwerpen.