28 juni is volgens de gregoriaanse kalender de dag van de Heilige Vitus. Dat deze dag beter niet onopgemerkt voorbij gaat, heeft niets te maken met deze derde-eeuwse, in Sicilië geboren christelijke martelaar. Het belang van de dag is wel terug te voeren op een veldslag die in 1389 op het zogenaamde Merelveld in Kosovo werd uitgevochten tussen de legers van de Osmaanse sultan Moerad I en de Servische vorst Lazar, die allebei op het slagveld stierven. Hoewel de slag aan beide zijden enorme verliezen opleverde, werd en wordt Vidovdan – de Servische naam voor Sint-Vitusdag – in Servië wel gezien als het begin van de eeuwenlange overheersing door het Osmaanse Rijk en als het voorlopige einde van het geïdealiseerde Groot-Servische rijk. In de mythologie van de Servische nationale beweging, die zich tijdens de negentiende eeuw succesvol verzette tegen de Osmaanse dominantie, speelde Vidovdan een cruciale rol. Niet Vitus zelf, maar Lazar wordt op die dag als een heilige vereerd. Vooral ten tijde van de Tweede Balkanoorlog, in 1913, laaiden de Vidovdan- en Lazar-cultus hoog op. Ten gevolge van die oorlog kon Servië Kosovo immers eindelijk weer toevoegen aan zijn grondgebied.
Dat de Oostenrijkse kroonprins Franz Ferdinand uitgerekend de eerste verjaardag van deze “bevrijding” van Kosovo uitkoos voor een charmeoffensief in Sarajevo, werd dan ook door vele Servische en ruimer Zuid-Slavische nationalisten gezien als een – in de woorden van de Australische historicus Christopher Clark – “symbolische belediging die om een reactie schreeuwde”. Kosovo mocht dan wel heroverd zijn, voor vele Servische nationalisten was het Groot-Servische territorium daarmee nog lang niet hersteld. Bosnië en Herzegovina beschouwden zij immers evenzeer als een onvervreemdbaar deel van dat territorium, maar die regio was in 1908 officieel geannexeerd door de Habsburgse dubbelmonarchie.
De reactie waar de Servische nationalisten om schreeuwden, kwam er – en zij verleende Vidovdan meteen een Europese betekenis. Het op 28 juni door Gavrilo Princip afgevuurde schot stortte zowat heel Europa in de oorlog waar het – om nog eens Clark te parafraseren – al jaren naar aan het slaapwandelen was. Als tegenstander van het Oostenrijks-Hongaarse en het Osmaanse Rijk en als bondgenoot van Rusland, kwam Servië tijdens die oorlog automatisch aan de zijde van de Entente terecht. Vidovdan – of “Kosovo Day” – kreeg nu ook steun van die zijde als een dag van bevrijding tegen imperiale machthebbers.
Ook in het na de oorlog opgerichte Koninkrijk van de Serven, Kroaten en Slovenen bleef Vidovdan een cruciale functie vervullen, maar toonde het zich tegelijk ook een steen des aanstoots. Dat in 1921 precies op die dag de eerste grondwet van het Koninkrijk werd uitgevaardigd, was immers een overwinning voor diegenen die dit rijk als een herstel van Groot-Servië, eerder dan als een federatie van Zuid-Slavische bevolkingsgroepen zagen. Gedurende de woelige twintigste-eeuwse geschiedenis van Joegoslavië zou Vidovdan op die manier het Servische nationalisme blijven voeden. Dat was zo tijdens de Tweede Wereldoorlog, en onder het bewind van Josip Broz Tito, die het nationalisme van de constituerende bevolkingsgroepen trachtte tegen te gaan met een cultus van “Eenheid en Broederschap”.
Het was dan ook niet toevallig dat in 1989 de pas aangetreden president van de socialistische republiek van Servië, Slobodan Milosević, de 600ste verjaardag van de slag bij het Merelveld – en de 75ste verjaardag van de aanslag op Franz Ferdinand – uitkoos om de Servisch-nationalistische gevoelens aan te wakkeren tijdens een speech aan het slagveld. In die redevoering gaf hij aan dat “gewapende gevechten” in de toekomst niet uit te sluiten vielen, en dat die niet zouden kunnen worden gewonnen “zonder vastberadenheid, moed en offervaardigheid, zonder de edele kwaliteiten die in het verleden aanwezig waren op het slagveld van Kosovo”. Ook al benadrukte hij meteen daarna dat op korte termijn de strijd voor welvaart alle aandacht moest trekken, toch had hij daarmee de lont gestoken in een kruitvat dat minder dan drie jaar later tot ontploffing zou worden gebracht.
Ook tijdens de Joegoslavische oorlogen zelf bleven de vieringen van Vidovdan een centraal element van het Servische nationalisme. Op 28 juni 1995 vierden de belangrijkste leiders van de Bosnische Serviërs, onder wie Radovan Karadžić en generaal Ratko Mladić, het feest in Bijeljina, één van de eerste steden die in 1992 door het Joegoslavische leger was veroverd nadat Bosnië-Herzegovina in een referendum voor zijn onafhankelijkheid had gestemd. Nauwelijks twee weken later, op 11-12 juli 1995 veroverde Mladić met zijn troepen de moslim-enclave Srebrenica en kon hij triomfantelijk voor de camera verklaren dat de Serviërs zich eindelijk hadden kunnen wreken op “de Turken”. Het onrecht dat bij de slag om het Merelveld was begonnen was in zijn ogen met de genocide van Srebrenica ongedaan gemaakt.
Uiteraard kwam het verhaal daarmee niet ten einde. Servische nationalisten waren niet voldaan met de oplossing die de internationale gemeenschap tijdens het Dayton-akkoord bood voor het Joegoslavische conflict, en tot overmaat van ramp ging Kosovo zelf in 1999 opnieuw voor Servië verloren na een nieuwe bloedige oorlog en een NAVO-interventie. Het Servisch-nationalistische verhaal van slachtofferschap kon daardoor blijven voortleven, en dat wordt jaarlijks tijdens Vidovdan op meer of minder dramatische wijze benadrukt. Gebeurtenissen met een symbolische betekenis voor het heroplevende Servische nationalisme worden niet toevallig vaak op die dag georganiseerd.
Ook vandaag, 632 jaar na de Slag bij het Merelveld, blijft 28 juni dus een dag om in het oog te houden voor wie zich bekommert om de fragiele vrede in Europa.
– Marnix Beyen doceert hedendaagse politieke geschiedenis aan de Universiteit Antwerpen.