Kosmopolitisch denken en nationalisme hoeven niet onverzoenbaar te zijn

Volgens Wikipedia is een “stroman”, behalve een pop van stro, ook ‘het veranderen van een uitspraak van een tegenstander in een andere uitspraak, die veel gemakkelijker te weerleggen is dan de eerste’. Naar een stroman is het makkelijk schieten, hij staat meteen in lichterlaaie. De opengrenzenlobby is een stroman, of de cultuurrelativist, of de wereldburger.

Wellicht voelt niemand zich geroepen om de verdediging op te nemen van een bij voorbaat verloren geachte zaak en hoor je dus merkwaardig weinig weerwerk. Maar van de weeromstuit lijkt “nationalist” in sommige (heel andere) middens meer en meer een scheldwoord te worden. Zo naast elkaar is het makkelijk praten, en houden we het “onder ons” bovendien ook gezellig.

Toch bestaan ze, nationalisten die ook kosmopolitisch denken, en ze zijn niet van de minste. Ze pleiten weliswaar voor een bepaald soort nationalisme, en ze situeren nationale identiteit ook in een breder scala van identiteiten, inclusief, uiteraard, de rechten en plichten verbonden met de identiteit “mens”.

De vrienden van Cicero

Cicero is er zo eentje. ‘Wij zijn niet alleen voor onszelf geboren; ons vaderland en onze vrienden hebben een aandeel in ons’, schrijft hij. Bart De Wever beschouwde dit citaat als de samenvatting van zijn boek Over identiteit, een politiek pamflet met een harde kaft, wat handig was omdat het nadien gebruikt kon worden om het Vlaamse regeerakkoord op te schrijven.

In haar recente boek over kosmopolitanisme wijdt Martha Nussbaum twee hoofdstukken aan Cicero. Ze fileert hem voor een stuk, maar ze filtert er tegelijkertijd ook een aantal ideeën uit die ze best wel wil koesteren.

De combinatie van kosmopolitisme en nationalisme is één van die ideeën. Maar het gaat bij Cicero (en bij Nussbaum) niet om een twee-eenheid, eerder om een veel-eenheid: aan de ene kant van het continuüm is er de band met alle mensen ter wereld: ieder mens verdient evenveel respect, vertelt Cicero, en het is tegennatuurlijk dat mensen elkaar zouden aanvallen, beroven of uitbuiten omdat het de gemeenschap van de menselijke soort zou ondermijnen, ‘net zoals heel het lichaam verzwakt zou worden moest elke ledemaat het idee krijgen de kracht van andere ledematen voor zichzelf op te eisen’. Nationale grenzen aan dit principe zijn moreel irrelevant.

Aan de andere van het continuüm is er de familie, de liefde voor je kinderen. Daartussenin bevinden zich je vrienden, je tempel, je stad, je land. Die familiale lokale en nationale banden hebben voor Cicero -en Nussbaum- ook een intrinsiek belang, ze hebben je gekneed tot wie je bent.

Nussbaum trekt hier van leer tegen stoïcijnse argumenten om afstand te nemen van je lokale wortels om het wereldburgerschap helemaal te kunnen omarmen: welke motivatie heb je dan nog over? Het ontkennen van de lokale wortels van mensen gaat voor haar in tegen de menselijke waardigheid zélf, ze noemt het een verkrachting van de ziel.

Ook De Wever spreekt over een collectieve identiteit die meerdere lagen heeft, en op dat punt doet het woord lasagne zijn intrede in de politieke filosofie. De Wever stelt weliswaar dat het, in verhouding tot de andere identiteitslagen, de nationale laag van de ‘Vlaamse cultuurgemeenschap’ is die ‘vandaag de meest relevante kring’ is ‘waarbinnen wij onze collectiviteit beleven’.

We laten hier even buiten beschouwing dat voor De Wever de grenzen van de natie niet samenvallen met de grenzen van de staat. Maar voor de rest deelt De Wever hier de mening van zowel Cicero als Nussbaum: in de lasagne van identiteiten krijgt de laag van de natiestaat het grootste gewicht. Zij het met enige nuanceverschillen.

Solidariteit en democratie

Voor De Wever definieert een “cultuurgemeenschap” een “wij” die een voorwaarde is om solidariteit te organiseren en de democratie te laten werken. Daarin wijkt hij af van Cicero, voor wie we eigenlijk solidariteit verschuldigd zijn aan de hele lasagne, maar wel bij uitstek aan ons vaderland, want het is ook de institutie die ons, meer dan andere verbanden, onze welvaart en menselijke waardigheid garandeert. We zijn de staat de meeste loyauteit verschuldigd omdat hij het meeste voor ons betekent.

Nussbaum neemt een derde standpunt in: ze oppert allereerst dat Cicero’s argument, indien het al opging in zijn tijd, zeker in onze tijd een argument zou zijn om precies minder gewicht te geven aan het niveau van de natiestaat, ten voordele van internationale instituties en samenwerkingsverbanden. Daarnaast ziet ze geen reden om loyauteit te laten afhangen van de netwerken waarin we al dan niet actief zijn. Stel dat we ons zouden terugtrekken in een kleine cirkel, met minimaal contact met de buitenwereld. Dat kan onmogelijk een voorwendsel zijn om onze plichten ten aanzien van de wereld in zijn geheel los te laten.

Neen, de reden die Nussbaum op haar beurt naar voren schuift om prioriteit te geven aan de nationale identiteitslaag is dat dàt ook het niveau is waarop een burger zijn collectieve keuzes kan maken. Op dit punt vindt ze inspiratie in het werk van Hugo de Groot, de 17e eeuwse humanist, kosmopoliet en nationalist. Nationale staten waren voor hem hét instrument om in vrede samen te leven met anderen op hetzelfde grondgebied (met name, in zijn tijd, andere godsdiensten). Staten konden rechten en plichten jegens anderen immers ook afdwingbaar maken, en dus vreedzaam samenleven mogelijk maken.

Op dit punt klopt het beeld van de lasagne duidelijk niet: ieder individu kan zijn of haar identiteit dan wel in verschillende lagen beleven, we delen niet al onze lagen met alle anderen. Wat een land aaneensmeedt is geen lasagne maar een (uiteraard beweeglijke) “overlappende consensus” over hoe we de publieke ruimte kunnen inrichten temidden al deze tegenstellingen.

De lasagne van de nieuwkomer

Bemerk dat Vlaamsnationalist De Wever noch Nussbaum, noch Cicero kan volgen op dit punt: waar de twee laatste loyauteit aan de natie zien als het gevolg van nationale solidariteit en democratie, moet de eerste op zoek naar een identiteitslaag die solidariteit of democratie vooraf zou gaan, om zijn Vlaams project te kunnen definiëren. Maar dit terzijde.

Of toch niet helemaal, want als er zoiets is als een identiteitslaag die solidariteit en democratie vooraf gaat, dan is het ook logisch dat deze laag moet worden opgelegd aan nieuwkomers, en dat betekent, begin 21ste eeuw, voor De Wever: leert hij of zij de Nederlandse taal, onderschrijft hij of zij de waarden van de Verlichting, slaagt hij of zij in een burgerschapsexamen, legt hij of zij een pledge of allegiance af, naar Amerikaans model?

In de literatuur over nationalisme zijn dit eigenlijk stuk voor stuk criteria die breed gedeeld zouden worden door liberale nationalisten als Nussbaum, omdat het hebben van een (nieuwe) nationaliteit geen kwestie meer is van geluk of paternalistische keuze van iemand anders voor jou, maar gewoon kan afhangen van je eigen keuze of verdienste: een taal kan je leren, een samenlevingscontract kan je ondertekenen, een examen kan je afleggen, een ritueel kan je verkiezen te ondergaan.

Maar met dit cruciale verschil dat deze laag lijkt te moeten opgelegd aan nieuwkomers, volgens De Wever. Het probleem daarbij is dat hij daarmee drie keer in zijn eigen identitaire voet schiet. Allereerst, loyauteit afdwingen is zoiets als iemand dwingen om van je te houden: precies de dwang maakt de daaropvolgende uitingen van loyauteit of liefde verdacht. Ten tweede vertrek je dan niet van de interesse of het belang van de nieuwkomers zélf om zich te plooien naar de wetten en gebruiken van het land, je maakt die keuze voor hen.

Een derde probleem met het opleggen van die ene nieuwe nationale identiteit is dat het lasagne-idee van identiteit de facto wordt afgeserveerd voor nieuwkomers: zij worden immers niet alleen verplicht een andere identiteit aan te nemen, ze worden ook verplicht de loyauteiten uit hun geboortestreek af te zweren. De Wever fulmineert dat, onder meer door de mogelijkheden van moderne communicatie, ‘migratie een louter fysieke verhuizing wordt en geen mentale. Dat draagt bij tot apartheid, kansarmoede en hypothekeert bovendien de kansen van de volgende generatie om hieraan te ontgroeien’.

Maar is loyauteit tegenover je (nieuwe gast-)land af te meten aan het afzweren van je loyauteiten aan je familie, je vrienden, je tempel? Moet het ene het andere uitsluiten? ‘Wij zijn niet alleen voor onszelf geboren; ons vaderland en onze vrienden hebben een aandeel in ons’, weet je wel? Je lokale wortels moeten loslaten: is dat geen verkrachting van de ziel?

Europa’s necropolitiek

Maar stel, gewoon per hypothese, dat het allemaal zo’n vaart niet loopt met het dwingende karakter van deze inburgeringscriteria, dat de etno-nationale stok wordt vervangen door de liberaal-nationale wortel. Dat zou inburgeringsbeleid alvast dichter doen aansluiten bij onze liberale democratie.

Het is ook goed mogelijk dat zo’n beleid effectiever is, om de redenen die we hierboven aangaven. En de kans is niet gering dat er ook een politiek draagvlak voor is, omdat je tenslotte belangrijke voorwaarden stelt om deel te nemen aan de samenleving, doenbare voorwaarden, dat wel. Maar zou dat van ons inburgeringsbeleid een beleid maken dat ook kosmopolieten zou kunnen overtuigen?

Dàt weet ik zo niet. Het punt is dat ons inburgeringsbeleid een veeltrapsraket is: alleen het laatste deeltje van de raket gaat over de manier waarop we omgaan met mensen die zich al op ons grondgebied bevinden en een verblijfsvergunning hebben.

Aan de schaduwzijde van het liberaal-democratische Europa zit waar Achille Mbembe een nieuw woord voor hanteert, Europa’s necropoliek:

Waar zijn de dodelijkste migratieroutes? Het is Europa! Wie kan het grootste zeekerkhof claimen? Het is opnieuw Europa!

Het grootste aantal woestijnen, territoriale en internationale wateren, kanalen, eilanden, zeeëngtes, enclaves, rivieren, havens en luchthavens getransformeerd in ijzerengordijntechnologieën? Europa!

En om het helemaal af te maken, in deze tijden van permanente escalatie – de kampen. De terugkeer van kampen. Een Europa van kampen. Samos, Chios, Lesbos, Idomeni, Lampedusa, Vintimille, Sicily, Subotica – de lijst gaat verder.

De Kameroener Mbembe schrijft soms alsof hij er zelf nog verbaasd over is hoe het Europese “model” stilaan in zijn omkering lijkt te veranderen. Maar wellicht moet je Europa van buitenaf kunnen bekijken om dat in zijn volle breedte te kunnen gewaarworden. Hoe dit Europa zich op die manier niet zozeer terugtrekt of isoleert van de rest van de wereld, als wel de uitwisseling met de rest van die wereld op een heel ongelijke manier wil blijven organiseren.

Daarmee slaat Europa Cicero’s waarschuwing in de wind dat op deze manier heel het lichaam van de gemeenschap va de menselijke soort verzwakt wordt. Twee millennia en 63 jaar na Cicero’s dood lijkt dat morele principe alleen maar acuter geworden. Steeds meer hebben niet alleen ons vaderland en onze vrienden, maar de hele wereld immers een aandeel in ons.

Deze bijdrage verscheen eerder op de website van MO*.