Stap je vandaag een klaslokaal binnen, dan is de kans groot dat je meer brillen zal zien dan pakweg 50 jaar geleden. Dat is geen modeverschijnsel, maar een medische evolutie: het aantal kinderen dat een bril nodig heeft om ver te zien, stijgt namelijk elk jaar. Hoe dat komt? Prof. Jos Rozema deed er onderzoek naar: “Schermgebruik en binnen zitten spelen een grotere rol dan erfelijkheid.”
In 1975 droeg 25 % van de 16-jarigen een bril, terwijl dat in 2010 al 47 % was – een verdubbeling dus. Verwacht wordt dat die stijging zich nog verderzet. Waar komt die evolutie vandaan? Het antwoord moeten we niet (enkel) zoeken in de genetica, maar vooral in onze gewoontes. Uit onderzoek blijkt namelijk dat bijziendheid – wanneer je dus moeite hebt om ver te zien – ontstaat in de kindertijd en door twee dingen veroorzaakt kan worden. Ten eerste is dat te weinig daglicht, ten tweede is dat te veel dichtbij kijken, bijvoorbeeld naar een boek of een scherm.
Beamer
Het verbaast dus niet dat bijziendheid, in tijden van tablets en online lessen, vaker voorkomt. Maar wat gebeurt er dan precies in het oog? Omdat te begrijpen, moet je eerst weten hoe het oog zich ontwikkelt. Dat blijft namelijk groeien tot het kind een leeftijd tussen de 15 en 20 jaar heeft. De oogbol en de lens, die allebei onderdeel uitmaken van het oog, groeien mooi met elkaar mee. Vergelijk het met een beamer: als je een beamer wat naar achteren verschuift, zal je de lens moeten bijstellen om een helder beeld te krijgen. Precies dat gebeurt in het oog: als je oogbol groeit, zal de lens meegroeien zodat je steeds scherp kan zien.
Maar dat evenwicht kan ook verstoord worden. Kijkt een kind vaker dan gemiddeld in het donker of dichtbij (bijvoorbeeld om een boek te lezen of om naar een schermpje te kijken), dan zal het oog zich daaraan aanpassen. In plaats van occasioneel scherp te stellen, staat het oog dan altíjd op ‘dichtbijstand’, want dat kost minder moeite voor het oog. Het gevolg is dat het moeilijker wordt om van ver te zien.
Eens je oog stopt met groeien, zal het die correcties niet meer uitvoeren. Een volwassene die vaak op zijn gsm kijkt, moet zich op dat vlak dus niet meteen zorgen maken. Bij een kind ligt het anders. Zeker op kleuterleeftijd groeit het oog erg snel, en zal een ‘afwijking’ harder doorwegen. Een kind dat op die leeftijd al een brilletje heeft, zal meer kans hebben om later een sterkere bril te moeten dragen.
Erfelijkheid
Is bijziendheid dan niet erfelijk? Lange tijd werd er gedacht dat erfelijkheid de enige factor was, nu weten we dat erfelijkheid wel een rol speelt, maar in mindere mate. In ernstige gevallen, wanneer twee ouders een erg zware bril moeten dragen, loopt hun kind inderdaad hetzelfde risico. Maar dat is enkel een kans: als aan dat risico geen risicogedrag gebonden is, is de kans groot dat er niets gebeurt.
Buiten spelen
De kinderjaren zijn dus erg belangrijk om bijziendheid te voorkomen. Met deze simpele tips kom je al een heel eind:
- Natuurlijk daglicht is goed voor het oog. Laat je kind dus veel buiten spelen, en laat daarbij de tablet binnen.
- Beperk de schermtijd van je kind
- Het is vooral belangrijk dat de ogen wat afwisseling krijgen. Drie keer een uurtje op de tablet, met daartussen een uitstapje naar buiten, is dus veel beter dan drie uur aan een stuk.
Donkere klaslokalen
Ten slotte een klein lesje geschiedenis. Het aantal mensen met bijziendheid stijgt bij ons al zo’n dikke 100 jaar. Die evolutie was voor het eerst te zien in de negentiende eeuw, toen de schoolplicht ingevoerd werd. Plots verplaatste de focus van kinderen van het veld naar schoolboeken, en dat in donkere klaslokalen met weinig verlichting. Het gevolg: meer kinderen hadden een bril nodig. Gelukkig ontdekte men dat er een verband was tussen bijziendheid en daglicht, en werden er meer scholen bijgebouwd met grote ramen. Rond 1970 werd gedacht dat bijziendheid vooral erfelijk was, en was daglicht minder belangrijk bij het bouwen van klaslokalen. Weer zagen we een stijging in het aantal kinderen met een bril.
In Beijing, China, is die stijging nog veel frappanter. Maar liefst 95 % van de jonge mensen heeft daar een bril of contactlenzen. De samenleving is daar ook erg competitief: om op een goede universiteit te worden toegelaten, moeten kinderen veel studeren. Ze gaan dan van bijles naar vioolles en weer terug. Ter vergelijking: in de jaren ’60 van de vorige eeuw was die verwachting er nog niet en kwam bijziendheid ook amper voor.
Het mag dus duidelijk zijn: hoe je je ogen gebruikt, bepaalt in grote mate of je een bril moet dragen. Gelukkig kunnen we met die kennis in het achterhoofd aan de slag om bijziendheid terug te dringen.