1936-2019
Leraar/professor in hart en nieren
Theo Venckeleer werd geboren te Berchem op 11 april 1936. Theo volgde lager onderwijs in Antwerpen (1941-1947) en middelbaar onderwijs – Grieks-Latijnse – in het Atheneum van Berchem (1947-1953). Nadien ging hij Romaanse Filologie studeren aan de toenmalige Rijksuniversiteit Gent. In 1957 behaalde hij het diploma van licentiaat Filosofie en Letteren, groep Romaanse Filologie, en in 1958 dat van geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs. Na een jaar legerdienst bij een pantsereenheid (3 augustus 1959 – 4 augustus 1960) huwde hij in 1961 met Greta Vandeboury; zij kregen twee kinderen: Martine (°1962) en Danielle (°1966). Het gezin woonde altijd in een zuidelijke Antwerpse voorstad.
Aanvankelijk was hij leraar Frans in het middelbaar onderwijs, totdat UFSIA een beroep deed op hem (1 september 1965). Hij had zich inmiddels onderscheiden door een publicatie op basis van zijn licentieverhandeling en door een schooluitgave van L’étranger van Albert Camus. Hij was leraar in achtereenvolgens Brussel (1957), Lier (1957-1959, 1960-1961, 1964), Hove (1960-1965) en Antwerpen (1958-1959, 1961-1964) en van 1967 tot 1970 in een volwassenenopleiding in Merksem, al was hij toen al werkzaam aan UFSIA.
Hij was er assistent tot 30 september 1970 en eerstaanwezend assistent tot 31 januari 1975. Inmiddels had hij op 28 juni 1974 zijn doctorale dissertatie verdedigd aan de universiteit van Straatsburg (Frankrijk). Op 1 februari 1975 werd hij aangesteld als voltijds docent aan UFSIA en 1 april 1976 aan de toenmalige UIA. Hij werd hoogleraar op 1 oktober 1979 en gewoon hoogleraar op 1 oktober 1984. Hij was tevens gastprofessor aan de universiteit van Bamberg (Duitsland, 1984) en aan het Centre Universitaire Notre-Dame de la Paix in Namur (1994-1995). Hij werd emeritus op 1 oktober 2001. Hij had toen gedurende 36 jaar romanisten opgeleid.
Toen Theo Venckeleer werd aangesteld aan UFSIA als assistent, was dat in de periode van de pioniers – UFSIA had immers pas in dat jaar het universitair statuut gekregen. Vanaf het begin cumuleerde hij eigenlijk de functies van assistent en docent. Een assistent was toen immers een universeel hulpje dat goed moest zijn in alles! Hij had tot 8 uur college per week, nam honderden examens af, bouwde samen met enkele collega’s een wetenschappelijke bibliotheek op (het ‘seminarie’) en stelde met hen een curriculum op. Ook toen waren de vergaderingen reeds legio –- in de toenmalige sectie Romaanse Filologie, de letterenfaculteit en de centrale beleidsorganen. Hij moest uiteraard ook nog zijn ‘baas’ assisteren, de pedagogische begeleiding van de studenten verzorgen, enz. In het begin van de jaren ‘70 werkte hij ook mee aan de opmaak van het nagelnieuwe curriculum van de licenties Romaanse aan de UIA. Hij vormde niet enkel vele honderden studenten, maar begeleidde ook verschillende assistenten van wie sommige later prof werden in België, Frankrijk en Nederland; hij leidde enkele doctoraten en was lid van verschillende doctoraatsjury’s.
Zijn onderwijs en onderzoek situeerden zich vooral binnen de domeinen van de historische taalkunde van het Frans en de lexicologie van het middeleeuws Frans, meer speciaal van de epische literatuur, met tal van gevarieerde lesopdrachten in de loop der jaren: tekstanalyse en filologische studie van middeleeuwse Franse teksten, historische spraakkunst van het Frans, externe geschiedenis van het Frans, filologische oefeningen, taalvaardigheid in het Frans, normatieve en contrastieve grammatica. Voor Theo Venckeleer was lesgeven een kunst, een genot en een missie! Hij gaf niet enkel les pour mon chèque de fin de mois, zei hij. Hij was ervan overtuigd dat hij, door hoge standaarden te stellen, de studenten naar het diepste water moest sturen opdat ze zelf zouden kunnen leren zwemmen. Meer dan eens organiseerde hij in de hoofden van de studenten verwarring – wat hij la confusion pédagogique contrôlée noemde, zoals de toen bij de studenten bekende en legendarische venckeleriaanse opsomming: premièrement, deuxièmement, quatrièmement [sic] … met de bedoeling om de studenten (letterlijk) bij de les te houden, alert en aandachtig. In dezen was humor hem niet vreemd: in elke les moet er minstens één keer gelachen worden, anders is het een slechte les, kapittelde hij. Als hij als prof soms een cynische of ironische en gereserveerde of afstandelijke houding aannam, ogenschijnlijk boven de hoofden van de studenten, betekende dat zeker niet dat hij ongevoelig was voor hun de houding of attitudes, of voor hun persoonlijke problemen. Hij kende ze overigens allemaal meestal bij naam.
Veelzijdig onderzoeker
Zoals al moge blijken uit zijn onderwijsopdrachten, was Theo een soort kameleon: diachronicus, mediëvist, lexicoloog, lexicograaf en altijd een consequent verdediger van de cultuur- en menswetenschappen. Als mediëvist en diachronicus onderscheidde hij zich naast diverse korte mededelingen en zijn aanwezigheid op binnen- en buitenlandse wetenschappelijke bijeenkomsten, met een belangrijke en ook door buitenlandse specialisten gewaardeerde studie van een document over het katharisme in Frankrijk. Zijn proefschrift, Rollant li proz, Contribution à l’histoire de quelques qualificatioins laudatives en français du moyen âge werd in 1975 gepubliceerd bij Champion in Parijs. In de inleiding van zijn proefschrift vermeldt hij een aantal personen die bijzonder belangrijk zijn geweest voor hem: wijlen pater É. De Strijcker s.J. en de grote linguïsten Georges Straka, Kurt Baldinger en zijn voormalige leermeester in Gent, Albert Henry.
Als lexicograaf verzorgde hij samen met zijn collega P.A. Messelaar, KU Leuven, een volledig nieuwe editie van het vertaalwoordenboek Nederlands-Frans en Frans-Nederlands, uitgegeven bij Wolters.
Met enkele collega’s van de Universiteit Antwerpen zette hij het prestigieuze onderzoeksproject op touw Memoria dans le Moyen Âge, waarin hij zelf het onderzoek stuurde over het belang van het geheugen in de semimondelinge cultuur.
Academische en maatschappelijke dienstverlening
Sinds zijn aanstelling in de beginjaren van UFSIA, heeft hij alle rectoren gekend, de decanen van de verschillende faculteiten, de sectievoorzitters, de beleidsmensen enz. Kortom, al degenen die hebben meegewerkt aan het bestuur van de opeenvolgende instellingen: UFSIA, UIA en UA. Zelf heeft hij ook verschillende bestuursmandaten opgenomen, waaronder dat van voorzitter van de sectie Romaanse Filologie(1978 en 1981) en twee mandaten als decaan van de letterenfaculteit. Daarnaast was hij lid van diverse beleidsgremia, o.a. van de Algemene Vergadering en de Rectorale Raad van UFSIA, de UA-Raad, het departement Romaanse Talen van de UIA, enz. Zoals al gemeld lag het statuut van de cultuur en de cultuurwetenschappen hem na aan het hart. Hij heeft zich altijd verzet tegen de steeds tanende aandacht en interesse voor taalonderwijs in Europa, zowel aan de universiteiten als in de middelbare scholen, waardoor volgens hem een degelijke culturele en historische vorming het slachtoffer dreigde te worden. Hij was dan ook medeoprichter van de Vlaamse Vereniging voor Cultuurwetenschappen – waarvan hij overigens verschillende keren voorzitter was – opvolger van de vroeger ter ziele gegane Vlaamse Filologencongressen. In een artikel dat hij schreef samen met Leo Apostel, stelde hij zonder omwegen dat zij die actief zijn in de ‘wetenschap van de cultuur’ eigenlijk “bizarre personen zijn, onschuldig en goedkoop, op zoek naar wat het meest specifiek menselijke is.”
In 2003 werd hem een huldeboek van ruim 700 pagina’s aangeboden: Mémoire en Temps Advenir (Leuven, Peeters).
Emeritus Venckeleer overleed te Edegem op 19 augustus 2019.
Theo Venckeleer was vaak amusant en onderhoudend, maar hij kon ook onverzettelijk zijn in het overleg, maar dan wel meestal op grond van een zeer degelijke dossierkennis. Zijn logica was vaak diepzinnig en complex, dikwijls doorspekt met een intellectueel cynisme waarmee hij vaak scoorde. En als hij soms gewild complexe redeneringen afvuurde op zijn publiek – in een vergadering zowel als in een les – dan was dat meestal om dat publiek ‘uit zijn kot te lokken’, want in de grond was een van zijn vaste adagia: Il ne faut pas chercher midi à quatorze heures …
em. prof. dr. Alex Vanneste, FLW UAntwerpen
18 mei 2025