1913-2010

Karel Van Isacker werd op 26 juni 1913 geboren in Mechelen uit een West-Vlaamse vader en een Oost-Vlaamse moeder. Zijn vader, Philippe Van Isacker (1884-1951), was doctor in de Geschiedenis en in de Rechten en bouwde een advocatenpraktijk uit. Als Vlaamsgezind christendemocraat was hij actief in de politiek en bekleedde in de jaren 1930 verschillende ministerportefeuilles. In 1938 ruilde hij de politieke wereld echter in voor de bancaire. Moeder, Charlotte Prové (1884-1968), kwam uit een landbouwersfamilie van Ninove en koesterde grote artistieke belangstelling.[1] Van beiden, die hij diep in zijn hart sloot, erfde Karel Van Isacker duidelijk zijn zeer brede belangstelling, maar ook zijn diepchristelijke overtuiging, zijn Vlaamse bewogenheid, zijn rechtlijnige en eerlijke gedrevenheid. Hij liep school aan het Sint-Romboutscollege in Mechelen en vervolgens aan het jezuïetencollegeSint-Jozef in Aalst.
Na de Grieks-Latijnse humaniora studeerde Karel Van Isacker aan de Facultés Notre Dame de la Paix in Namen. Tijdens zijn eerste jaar rechtenopleiding rijpte zijn besluit om in de jezuïetenorde in te treden. Zo startte hij als novice in september 1933 in Drongen, waar hij, zoals hij later steeds zou beweren, de grondslag kreeg voor zijn verdere leven. Hij legde er zijn eerste geloften af. Karaktervorming en een ascetische houding waren er de sleutelbegrippen: zichzelf verzaken om God te vinden. De jezuïetenopleiding duurt lang en impliceert de opleiding klassieke filologie, filosofie en theologie. Karel Van Isacker doorliep het hele curriculum en combineerde de opleiding klassieke filologie met die van geschiedenis en behaalde het kandidaatsdiploma voor de Centrale Examencommissie in Brussel. Na het noviciaat in Drongen, volgden het junioraat in het opleidingscentrum voor jonge jezuïeten La Pairelle in Wépion bij Namen, filosofiesopleiding bij de Waalse medebroeders in Egenhoven bij Leuven en ook nog in Wépion, en theologieopleiding (1942-1946) in het studiehuis van de Vlaamse jezuïeten in Leuven. Intussen vervulde hij in 1936-1937 zijn militaire dienstplicht en was hij van augustus 1939 tot april 1940 gemobiliseerd in het licht van de dreigende oorlog. Na een korte stage als leraar geschiedenis aan het Brusselse Sint-Jan Berchmanscollege behaalde hij in 1942 zijn licentiaatsdiploma geschiedenis aan de Katholieke Universiteit Leuven.
Op 24 augustus 1945 werd hij in Leuven tot priester gewijd, om kort daarna het tertiaat of de laatste fase van zijn lange jezuïetenvorming aan te vatten in het Saint Beuno’s College (Saint Beuno’s Jesuit Spirituality Centre) in Saint Asaph, Wales (Verenigd Koninkrijk). Terug in het land, werd hij eerst verantwoordelijke – minister – voor de materiële gang van zaken in het huis van de orde in Leuven. Nadien werd hij secretaris van de provinciaal van de orde in de Brusselse Gesu-residentie en korte tijd later – tot zijn grote verbazing overigens – hoofdredacteur van het jezuïetenweekblad De Vlaamse Linie, wat hij bleef tot 1950. Aanvankelijk had dit weekblad vooral een apostolisch doel, maar vrij snel bracht het meer politiek getinte en culturele thema’s aan de orde. Onder Van Isackers leiding voer het blad een Vlaamsgezinde koers, verdedigde het de flamingantische standpunten van de katholieke partij, en klaagde het een ‘onrechtvaardige antikatholieke Vlaamse repressie’ aan. Het bepleitte toen al structuurhervormingen in federalistische zin.[2] De wending van het tijdschrift viel niet in goede aarde bij de hogere kerkelijke overheid. Kardinaal Ernest-Joseph van Roey berichtte aan Karel Van Isacker dat hij de strekking van het blad ”betreurenswaardig” vond. Hoewel hij zich niet goedschiks overgaf aan de druk die op hem werd gezet, liet Van Isacker in april 1950 aan de provinciaal van de orde toch weten dat hij een punt wilde zetten achter zijn hoofdredacteurschap. Een maand later werd hij al in die functie opgevolgd door pater Albert van den Daele. Ontegensprekelijk had Karel Van Isacker intussen een niet te onderschatten rol gespeeld in het ontwaken van de naoorlogse Vlaamse Beweging.
In datzelfde jaar 1950 werd hij geroepen om Frans en Engels te doceren aan de toenmalige Sint-Ignatius Handelshogeschool van de jezuïeten in Antwerpen. Misschien had hij voor zichzelf wel een andere opdracht gewild, maar de toenmalige studenten zullen dat beslist niet gemerkt hebben. Doceren zat hem duidelijk in het bloed en de talen vormden voor hem geen probleem dankzij zijn lange (jezuïeten)opleiding. Vier jaar later promoveerde Karel Van Isacker aan de Katholieke Universiteit Leuven maxima cum laude tot doctor in de Geschiedenis met een proefschrift getiteld Werkelijk en Wettelijk Land. De katholieke opinie tegenover de rechterzijde, 1863-1884. ”Ik ben beslist niet voor historicus in de wieg gelegd”, zo vertrouwde hij in 1981 aan een journalist toe, ”en ik had liever een actief bestaan geleid als missionaris (…)”.[3] Zijn gezondheid stond echter een missionarisbestaan in verre oorden niet toe. Intussen had hij zijn laatste geloften als jezuïet afgelegd op 2 februari 1952 en bleef hij verbonden aan de Sint-Ignatius Handelshogeschool.
Karel Van Isacker als professor
De Sint-Ignatius Handelshogeschool groeide uit tot wat in 1965 de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius of de UFSIA werd. Karel Van Isacker doceerde er voortaan als gewoon hoogleraar hedendaagse en Belgische geschiedenis aan de studenten van de faculteiten Letteren en Wijsbegeerte, Toegepaste Economische Wetenschappen, Rechten en Politieke en Sociale Wetenschappen, en dat bleef hij doen tot in 1980. Hij was een docent die met hart en ziel opging in wat hij vertelde en die tegelijk veel begrip had voor zijn jeugdige toehoorderspubliek. Hij sneed bij voorkeur grote thema’s aan, zonder het chronologisch overzicht te verliezen en waarbij hij op de ene of de andere manier de aandacht kon vestigen op de echte waarden in het leven, en waarmee hij de studenten tot diepgaande reflectie aanspoorde. Nooit ofte nimmer wilde hij zijn kennis etaleren, want oprecht bescheiden als hij was, had hij een grondige hekel aan geleerddoenerij. Boeiend en meeslepend bracht hij het verleden tot leven, steeds met de focus op de mens. Of hij nu sprak over het reilen en zeilen aan de Antwerpse haven of over het leven en werken in het troosteloze Aalst van priester Daens, professor Van Isacker bracht het allemaal in eigen persoon tot leven, en dat in een doodgewone aula, waar toen enkel een bord en krijt en een micro voorhanden waren! Wat hij vertelde ‘vertolkte’ hij, zodat je als het ware de machines in de Aalsterse textielfabrieken voor je ogen zag, de havendrukte voelde, de geur van noeste arbeid opsnoof en zag hoe jeneverleursters op de Antwerpse kaaien clandestien jenever aan de man brachten. Hij beschikte over een sterk acteertalent. Hij had trouwens vroeger, toen hij nog in Namen studeerde, toneel gespeeld voor Vlaamse mijnarbeiders in Charleroi. Het spontane acteertalent waarvan hij tijdens zijn colleges blijk gaf, wendde hij beslist niet aan met de bedoeling te scoren, maar wel om de boodschap te verduidelijken. Zijn taalgebruik was subliem: hij sprak heel keurig Nederlands, hij hanteerde een erg gevarieerde en beeldrijke woordenschat en lardeerde zijn uiteenzettingen met citaten, spreuken en gezegden. Professor Van Isacker had terecht veel succes bij de studenten, maar daarop liet hij zich nooit voorstaan: hij bleef altijd eerlijk zichzelf, rustig maar kordaat en vriendelijk, een minzaam en bescheiden en bovenal gedreven man met een opmerkelijk stijlvolle, zelfs aristocratische présence.
Karel Van Isacker als auteur
Karel Van Isackers doctoraal proefschrift Werkelijk en Wettelijk Land werd gepubliceerd in 1955. Het bracht een wetenschappelijke analyse van de spanningsvolle relatie tussen de ultramontaansgezinde massa en de parlementaire liberaal-katholieke rechterzijde in de periode 1863-1884. In 1959 volgden al twee nieuwe publicaties. In zijn Averechtse democratie. De gilden en de christelijke democratie in België, 1865-1914 belichtte hij de historische groei van de prille christelijke democratie en in het bijzonder de corporatistische stroming. In zijn boek Het Daensisme, 1893-1914 maakte hij duidelijk hoe priester Daens gegrepen zat tussen zijn trouw aan de Kerk als priester en zijn trouw aan het volk als democraat. In 1962 verscheen zijn Meesters en huurlingen. De staking van 1907 aan de haven van Antwerpen. Die studie kwam tot stand als een nevenresultaat van een groot(s) opgezette studie over de Antwerpse dokwerkers, die Karel Van Isacker in 1959 had aangevat en die in 1963 verscheen. In De Antwerpse Dokwerker, 1830-1940 beschreef hij op boeiende en meeslepende wijze de moeizame weg die de dokwerker moest gaan om sociale erkenning te ervaren en om – pas op het einde van de jaren 1920 – stilaan een verbetering van zijn sociale positie te verwerven. Voor dat werk ontving Karel Van Isacker de Driejaarlijkse prijs van de Stichting Camille Huysmans en de Lode Baekelmansprijs van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Hij zag in die bekroningen ”een uiting van een toenadering, van een ruimheid van de geest, t.t.z. van datgene waar ik eigenlijk heel mijn leven sinds ik bewust ben en sinds ik met geschiedenis bezig ben, voor werk”.[4] Zelfs ook de respectievelijk socialistische en communistische partijbladen Vooruit en De Roode Vaan spraken met veel lof over die publicatie en heetten het boek ”een aanwinst voor onze sociale geschiedenis’ en ‘een kapitale bijdrage waarvan we de lektuur volgaarne aan ieder progressistisch arbeidersmilitant aanraden”.[5]
De hedendaagse sociale geschiedenis hield Karel Van Isacker in de ban. In De Internationale te Antwerpen, 1867-1877, dat in 1964 verscheen, richtte hij de schijnwerpers op de Antwerpse ‘internationalisten’. En in 1967 publiceerde hij Afscheid van de havenarbeider, 1944-1966, waarin hijde sociale vooruitgang van de havenarbeider na de Tweede Wereldoorlog, toen het havenbedrijf een snelle industriële ontwikkeling beleefde, onder de loep nam.
Karel Van Isacker schreef veel. In elk van zijn boeken sijpelde zijn sociale bewogenheid en engagement en zijn drang naar gerechtigheid door. Met zijn publicaties en zijn hoofdredacteurschappen onder meer van de reeks Mens en Tijd en van de vijftiendelige Twintig Eeuwen Vlaanderen, heeft hij onmiskenbaar sporen getrokken in de historiografie.
Geschiedenis voor Mensen, zo luidde de titel van een essay (1964) waarin Karel Van Isacker mijmert over de betekenis van zijn vakgebied geschiedenis. Zoals hij meermaals in interviews verklaarde, wilde hij niet werken voor een ‘klein kapelletje’ van wetenschappers, maar wel naar de mensen uitdragen wat hij door onderzoek vond en vaststelde. In het verleden zocht hij antwoorden op de vragen die de mensen van zijn tijd beroerden. Hij wilde beantwoorden aan “de persoonlijke, onontkoombare drang om in het verleden de verklaring te zoeken voor vragen en noden uit eigen tijd”[6]. “Het historisch werk vat men aan, niet omdat men iets uit het verleden beter wil kennen, maar omdat de onverklaarbaarheid van je eigen tijd je naar je verleden jaagt”. [7] De Leuvense hoogleraar en priester José Aerts (1914-1984), als dichter, schrijver en literair criticus, beter bekend onder zijn pseudoniem Albert Westerlinck, noemde deze visie een “gloedvolle apologie voor de dienstbaarheid van de geschiedenis bij de oplossing van de problemen en noden van onze tijd”[8]. Die ‘actualistische’ benadering van de geschiedenis oversteeg en doorbrak Karel Van Isacker toch in hetzelfde essay, door te stellen: “De historicus die in de geschiedenis de mens zoekt en vindt, treedt uit zichzelf, uit de enge ruimte van zijn leven, uit de dwaze, aan tijd en lot gebonden vooroordelen. Hij krijgt een nieuwe universaliteit, waardoor hij meer mens van zijn tijd wordt en tegelijk boven hem uitstijgt, omdat hij de beperking en het relatieve van zijn wereld leert inzien”[9]. Zijn essay riep begrijpelijk reacties op, net zoals jaren later ook zijn tweedelige publicatie Mijn land in de kering zou doen. Karel Van Isacker verklaarde meermaals dat hij zichzelf niet zag als een “volwaardig wetenschappelijk historicus”, maar dat hij met zijn historische werken iets wilde geven aan de mensen. “Geen boeken voor specialisten, dat zou ik als een zonde beschouwen, maar gewoon geven aan de gemeenschap, dat is een bron van voldoening, mijn opdracht in het leven” [10]. Hij had het ook over ‘de kunst’ van de geschiedenis: ” Het historisch werk van vele universitair geschoolden getuigt van een verkeerde opleiding, omdat men van hen zozeer wetenschapsmensen heeft gemaakt dat de kunstenaar in hen verschrompelde”[11], een mededeling die mogelijk bij zijn collega’s voor wat wrevel zorgde. Zijn uitgangspunt stond de ernst van zijn historisch onderzoek en de zorg om minutieus oeverloos uitgebreid bronnenmateriaal te bestuderen in elk geval geenszins in de weg. “Ik heb mijn werk altijd zeer serieus opgevat. Ik hoop dat niemand daaraan twijfelt”, zo verzuchtte hij.[12] Met zijn Herderlijke brieven over politiek (1969) toonde hij zich beslist een volbloed historicus. Hij bracht daarmee een becommentarieerde bronnenpublicatie tot stand van brieven die de Belgische bisschoppen tussen 1830 en 1966 met betrekking tot de binnenlandse politiek en de Vlaamse Beweging hadden uitgegeven. Ze toont aan hoe levensbeschouwelijke controversen verweven waren met het Belgische politieke bedrijf en hoe de bisschoppen tussenkwamen in het openbare leven.
Karel Van Isacker was beslist een geëngageerd persoon. Het weten om te weten, was niet zijn doel, wel het gepassioneerd zoeken naar de mens, het opkomen voor de kleine mens, het willen rechtzetten van ongerechtigheid, het postuum verdedigen van de verdrukten. Bewijs daarvan zijn onder meer zijn ophefmakende studies De zaak Irma Laplasse: stukken van een dossier en Het dossier Irma Laplasse, dierespectievelijk in 1970 en 1971 verschenen. Ze betroffen de West-Vlaamse Irma Laplasse-Swertvaeger die in 1945 op verdenking van verraad en verklikking werd gefusilleerd. Karel Van Isacker verklaarde dat hij voor dit onderzoek niet als historicus had gewerkt, maar als een man die verontwaardigd was door het onrecht aan die vrouw aangedaan. Zijn engagement in deze kwestie én – toch ook – zijn historisch speurwerk hadden uiteindelijk tot gevolg dat minister van Justitie Melchior Wathelet in de lente van 1994 de heropening van het gerechtelijk dossier aankondigde. Dat resulteerde echter niet in de verhoopte – uiteraard postume – vrijspraak, maar enkel in de postume omzetting van Laplasses doodstraf in levenslange hechtenis.
Karel Van Isacker gunde zijn vlotte pen nauwelijks rust! Zijn Land van de Dwazen, een essay dat eveneens in 1970 verscheen, is Van Isackers emotioneel geladen reactie op wat hij rondom zich zag gebeuren: de vernieling van de Antwerpse omgeving, de vertechnisering en de aantasting van het milieu, de teloorgang van waarden waardoor het biologisch en het geestelijk leven van de mens in gevaar komt. Met deze vrij wrange aanklacht tegen de vernietiging van de ”levensader van de mensen” trachtte hij de dwaasheid en de uitzichtloosheid aan te tonen van de welvaartstaat zoals die in de 20ste eeuw was gegroeid. Hij klaagde er de manier in aan waarop in de geïndustrialiseerde welvaartsmaatschappij geleefd wordt, de hebzucht van de mensen, hun eindeloze drang naar bezit en aanzien.
Met dat pamflet realiseerde Karel Van Isacker een opstapje naar zijn tweedelige boek Mijn land in de kering, dat in 1978-1983 verscheen en waarmee hij zich bewust op de grens van de geschiedschrijving begaf. ”Wat nut hebben stapels exact omschreven historische wetenswaardigheden als zij niet helpen om de zin van een ontwikkeling te vinden”, vroeg hij zich in het Woord Vooraf af. ”Dit boek is geen objectieve beschrijving van het verleden. Het is een poging om de actualiteit van honderdvijftig jaar geschiedenis te begrijpen (…) die van een nog vriendelijke samenleving de betonmaatschappij maakte die ons kwelt en ergert. Er is slechts kans op een toekomst, als de mens erin slaagt te breken met de doem van een bestaan dat op louter stoffelijke welvaart is gericht.” In dit werk schetst hij het aangrijpende verhaal van het langzame maar tegelijk meedogenloze teloorgaan van een wereld waarin de mens in harmonie kon leven met zijn natuurlijke omgeving, in een milieu dat van hem was, in een streek die gaaf was, in een geloof dat de grond van zijn bestaan was en zijn leven zinvol maakte. Hij ontleedt de verwording van het maatschappelijke en individuele leven die zich vanaf de Eerste Wereldoorlog manifesteerde, het verdwijnen van de gemeenschap en het slachtofferen van het individu aan de totale vervreemding. Dit prachtig uitgegeven werk is een groot, soms ontroerend, soms verbijsterend epos met uitgesproken standpunten. Van Isacker bedoelde het werk als ”de historische achtergrond van Het land van de dwazen: hoe zijn wij stilaan in deze dwaasheid terechtgekomen?”[13], maar hij beschouwde het desondanks niet als een strikt historisch werk. Hij schreef het werk met liefde en noemde het ook zijn lievelingsboek[14]. Het ‘mijn’ in de titel van het werk wijst duidelijk op het persoonlijke perspectief waarin de auteur het boek plaatst. Het gaat om Van Isackers eigen interpretatie van de anderhalve eeuw geschiedenis, een interpretatie waarmee, zoals kon worden verwacht, zeker niet unaniem werd ingestemd. Ze lokte heel wat reacties uit. Voor de enen schreef Van Isacker hiermee zijn opus magnum, maar voor anderen was zijn boek vooral een laudatio temporis acti, waarin het verleden werd opgehemeld en het heden en de toekomst almaar in somber doemdenken werden gehuld. Een en ander belette toch niet dat Mijn land in de kering in de prijzen viel. Voor het eerste deel ontving Karel Van Isacker in 1979 de Prijs van de Scriptores Catholici en de Premie voor letterkunde voor een verdienstelijk werk in het beschouwend genre van de Provincie Antwerpen. Het volledige werk werd in 1983 bekroond met de Prijs de Standaard.
Zijn diepgaande bekommernis om de teloorgang van vele traditionele waarden bracht Karel Van Isacker in 1989 nogmaals tot uiting in zijn essay Ontwijding. Daarmee richtte hij zich specifiek en scherp naar de Kerk, waartoe hij graag behoorde en waaraan hij zijn leven met volle overtuiging had gewijd. Met het aggiornamento of de modernisering en democratisering van de Kerk die paus Johannes XXIII met het concilie Vaticanum II (1962-1965) had ingeluid, had Karel Van Isacker vermoedelijk aanvankelijk wel ingestemd, maar mettertijd vond hij dat de modernisering te ver was doorgeslagen, wat hem diep ontgoochelde. In het essay klaagde hij het gebrek aan wijding in de hedendaagse liturgie aan en kwam hij op voor een cultuur van het sacrale. Door het verlies van het sacrale ging volgens hem ook het geloof verloren. Hij pleitte er niet voor een conservatisme dat elke vernieuwing in de kiem wil smoren, integendeel, maar voor eerbied en wijding. Al in 1978 had hij in de loop van een televisie-interview met Joos Florquin voor het programma Ten huize van zijn vinger op de wonde gelegd: de Kerk als menselijk instituut liep, naar zijn mening, te veel mee met de stroming en de mode van de tijd. Hij noemde het een “capitulatie” met het risico dat als de modetrends zouden verdwijnen, de Kerk in een geestelijk braakland zou terechtkomen. De trouw aan zijn roeping, zijn bekommernis om het behoud van waarden en zijn zorg om wat hij fundamentele noden van de mens achtte, waren vermoedelijk de drijfveer voor deze publicatie. Het was hem zeker niet te doen om zomaar een stap terug te zetten van modern en vooruitstrevend in de jaren ‘60 naar conservatief in de jaren ’80. Het ging hem om verdieping van zijn innerlijke overtuiging en zijn eigen roeping. Voor de brede ‘buitenwereld’ en misschien zelfs voor veel van zijn confraters was de evolutie in de persoon van Karel Van Isacker toch wat moeilijk te vatten.[15]
Karel Van Isacker was medeoprichter van het Departement Geschiedenis
Toen ik in de 1966-1968 aan de UFSIA studeerde, was professor Van Isacker een moderne verschijning. Hij droeg in tegenstelling tot een aantal van zijn confraters een burgerpak, vaak een trui met rolkraag en verplaatste zich met een zware motorfiets én met helm op …, ik zou haast zeggen: hij was hip, sportief en zelfs stoer of cool. Hij was ‘een man van de wereld’ die zich met kunde, waardigheid en met de nodige souplesse en zwier in het publieke forum bewoog, waar hij het vertrouwen kreeg van en geapprecieerd werd door zeer verschillende mensen van hoog tot laag en van verschillende gezindheden.
In 1971 richtte professor Van Isacker samen met wijlen de professoren Piet Lenders, Raymond Van Uytven en Roland Baetens aan de UFSIA het Departement Geschiedenis op, waarvan hij een tijdlang als directeur het onderzoek binnen het Centrum voor Historische Sociografie coördineerde. Ik had het voorrecht én het genoegen vanaf 1971 en tot 1980 eerst als wetenschappelijk medewerker aan het voormelde Centrum en korte tijd later als onderwijsassistent in het toenmalige Departement Geschiedenis met en voor hem te kunnen werken. In die periode merkte ik toch dat hij gaandeweg wat somberder, misschien wat stiller of ingetogener werd, wat absoluut geen afbreuk deed aan zijn steeds innemende, bezielende en stijlvolle optreden. In 1980 ging hij met emeritaat. Bij die gelegenheid boden oud-studenten geschiedenis hem in dankbaarheid een Liber Alumnorum[16]aan. Het was een boek vol historische bijdragen, maar emeritus professor Van Isacker liet, zoals boven al mocht blijken, het strikt wetenschappelijk historisch onderzoek stilaan achter zich. Hij werkte nog aan Mijn land in de kering en aan Ontwijding envervulde binnen de Loyola-communauteit aan de Antwerpse Prinsstraat nog de taak van ‘subminister’ en van archivaris. Heel opmerkelijk greep hij toen terug naar de soutane en de Romeinse boord.
Zoals steeds had hij de moed van zijn overtuiging en gedroeg hij er zich consequent naar. Toen hij in 1995 de UFSIA-campus aan de Prinsstraat verliet, trok hij zich terug in het landelijke Limburg. In een hoeve op de Caelenberg in Niel-bij-As, die werd omgevormd deels tot zijn woning en deels tot een kapel, creëerde hij, samen met een aantal gelijkgezinden, een oord van kerkelijk leven. Hij wilde absoluut geen dissident zijn ten opzichte van Rome. Wél wilde hij, voor zover het binnen zijn mogelijkheden lag, de eeuwenoude rijkdom van de kerkelijke traditie helpen bewaren en de Kerk zo van binnenuit nieuw leven inblazen en inspireren. De Commissie Ecclesia Dei verleende hem het ‘celebret’om in de liturgie de preconciliaire (tridentijnse) ritus te volgen en dus ook de mis op te dragen in het Latijn.
Karel Van Isacker, aristocraat van de geest, werd 97
Dankzij zijn uitermate boeiende en interessante colleges werd Karel Van Isacker door de UFSIA-studenten op handen gedragen. Als historicus deed hij diepgaand onderzoek en hij slaagde erin het resultaat ervan in vlot leesbare publicaties te gieten. Zijn boeken kregen veel aandacht in de pers en vielen meermaals in de prijzen, ongetwijfeld doordat hij uitstekend historisch vakmanschap combineerde met diepe sociale bewogenheid. Hij was overtuigd Vlaamsgezind en een oprecht geëngageerd man. Zijn zorg om mensen en zijn drang naar gerechtigheid waren spreekwoordelijk. Als 85-jarige aanvaardde hij nog het peterschap van het Actiecomité Doel 2020dat zich inzette voor de inwoners van Doel, een kleine gemeente aan de linker-Scheldeoever die door de oprukkende haven van Antwerpen langzaam werd opgeslokt. Dat de bewoners hun dorp noodgedwongen moesten verlaten, strookte niet met Van Isackers rechtvaardigheidsgevoel. Zijn peterschap was dan ook een uiting van zijn protest. Karel Van Isacker had steeds een voelbare zending, als leraar, als professor, als historicus, als auteur. Die zending hield ongetwijfeld verband met zijn priesterschap, dat voor hem boven alles stond. Het is misschien dan ook tekenend dat hij daags na zijn jubileum van 65 jaar priesterschap op 25 augustus 2010 in Niel-bij-As overleed. Zo ging een groot mens, een man uit één stuk, een ”aristokraat van de geest”[17] van ons heen.
em. prof. dr. Helma De Smedt, FLW UAntwerpen
10 september 2024
[1] H. DE LANNOY, ‘Van Isacker, Philip’. https://encyclopedievlaamsebeweging.be/nl/van-isacker-philip. (geraadpleegd op 16 augustus 2024). (Is de herwerkte versie van H. DE LANNOY, ‘Van Isacker, Philip’. In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Deel II. Tielt, 1998,1542-1543.
[2] K. DRABBE, De Vlaamse Linie (1948-1953). Een jezuïetenblad voor outer, of heerd? Bijdrage tot de naoorlogse geschiedenis van Vlaanderen. Katholieke Universiteit Leuven, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling. Leuven, 1996.
[3] Antwerpen, Letterenhuis, I 7055, J. STAES, ‘Karel Van Isacker schrijft geschiedenis met een boodschap’. In: Gazet van Antwerpen, 2 mei 1981.
[4] Antwerpen, Letterenhuis, I 7055, Uit Schrijvers spreken. Gesprek tussen Karel Van Isacker en R. Van Opbroecke in een uitzending van 20 mei 1966.
[5] Antwerpen, Letterenhuis, I 7055, V.D.V., ‘De Antwerpse dokwerker door K. Van Isacker ’ In: Vooruit, 1 oktober 1964; ‘De Antwerpse Dokwerker 1830-1940’ door Karel Van Isacker ’. In: De Roode Vaan, 22 november 1963.
[6] K. Van ISACKER, Geschiedenis voor mensen, Antwerpen, 1964, 43.
[7] Ibidem
[8] Antwerpen, Letterenhuis, I 7055, A. WESTERLINCK, De mens en “zijn” geschiedenis. Overdruk, s.l., s.d., 171.
[9] K. VAN ISACKER, Geschiedenis voor mensen, Antwerpen, 1964, 19-20.
[10] Antwerpen, Letterenhuis, I 7055, J. STAES, ‘Karel Van Isacker schrijft geschiedenis met een boodschap’. In: Gazet van Antwerpen, 2 mei 1981.
[11] K. VAN ISACKER, Geschiedenis voor mensen, Antwerpen, 1964, 40.
[12] Antwerpen, Letterenhuis, I 7055, Interview in ’t Pallieterke, d.d. 11 december 1980.
[13] Antwerpen, Letterenhuis, I 7055 , Brief van Karel Van Isacker d.d. 28 februari 1981 aan de heer Van Gerven.
[14] Antwerpen, Letterenhuis, I 7055, J. STAES, ‘Karel Van Isacker schrijft geschiedenis met een boodschap’. In: Gazet van Antwerpen, 2 mei 1981.
[15] G. DIERICKX, ‘Karel Van Isacker s.j. Historicus 1913-2010’. https://www.jezuieten.org/person/karel-van-isacker-sj/ (geraadpleegd op28 augustus 2024).
[16] ‘Liber Alumnorum Karel Van Isacker Opstellen aangeboden aan Professor Dr. K. Van Isacker door oud-studenten van de UFSIA ter gelegenheid van zijn emeritaat’. In: Bijdragen tot de Geschiedenis, 63 (1980), afl. 1-4.
[17] Antwerpen, Letterenhuis, I 7055, J. STAES, ‘Karel Van Isacker schrijft geschiedenis met een boodschap’. In: Gazet van Antwerpen, 2 mei 1981.