Herman Deleeck

1928-2002

Loopbaan

UArchief 414

Herman Deleeck was doctor in de rechten en doctor in de economische wetenschappen. Hij begon zijn loopbaan bij de studiedienst van het ACW, waarvan hij van 1957 tot 1965 voorzitter was. Nadien werd hij hoogleraar aan de KU Leuven en de toenmalige UFSIA, waar hij het Centrum voor Sociaal Beleid oprichtte, dat nu zijn naam draagt (Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck).

Van 1977 tot 1981 was hij provinciaal senator voor de provincie Antwerpen. Vervolgens was hij van 1984 tot 1985 rechtstreeks verkozen senator voor het arrondissement Antwerpen en van januari tot oktober 1987 opnieuw provinciaal senator. In de periode mei 1977 – oktober 1980 zetelde hij, als gevolg van het toen bestaande dubbelmandaat, ook in de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap. Van oktober 1980 tot november 1981 en opnieuw van oktober 1984 tot oktober 1985 was hij lid van de Vlaamse Raad, de opvolger van de Cultuurraad en de voorloper van het huidige Vlaams Parlement.

Na zijn emeritaat werd hij voorzitter van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap, later het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap.

Architect van de naoorlogse welvaartsstaat

Herman Deleeck was een uitzonderlijk man: sociaal bewogen, begenadigd met vele talenten en een onvergetelijk lesgever. Hij had een opmerkelijke belangstelling voor mensen en beschikte over veel zin voor humor en zelfrelativering. Hij investeerde in mensen, inspireerde, stimuleerde en liet een blijvende indruk na.

De rode draad doorheen het werk van Prof. Dr. H. Deleeck was het zichtbaar en aantoonbaar maken van sociale ongelijkheden, met als doel verandering teweeg te brengen. Hij was diep overtuigd van de noodzaak van een grote, structurele herverdeling: van rijk naar arm, van sterk naar zwak, van jong naar oud, van gezond naar ziek. Zijn visie vatte hij kernachtig samen: ‘Meer gelijkheid, niet verbaal maar effectief, middels instellingen verankerd.’

Herman Deleeck is de geschiedenis ingegaan als een van de architecten van onze naoorlogse welvaartsstaat. Zijn bijdrage was zowel intellectueel als praktisch: via inspirerende, scherpe en kritische analyses, maar ook door politiek engagement. Hij vertrok vanuit een christelijk geïnspireerde overtuiging dat een goede samenleving gebouwd moet zijn op een evenwicht tussen solidariteit en verantwoordelijkheid.

Als hefboom voor verandering gebruikte Herman Deleeck in de eerste plaats wetenschappelijk onderzoek: zakelijk, systematisch en wars van vooringenomenheden. Hij was een rigoureus onderzoeker die zich graag spiegelde aan de positieve wetenschappen. In zijn afscheidsrede schreef hij: ‘Onze sociale bewogenheid is geen emotie alleen… Op grond van wetenschappelijk onderzoek… willen wij diensten bewijzen aan de gemeenschap. Zo’n zakelijk gerichte bewogenheid wordt verwacht en aanvaard van een medicus die strijdt tegen kanker. Hetzelfde geldt voor de sociale wetenschapper.’

Hij streefde voortdurend de grootste intellectuele eerlijkheid na en was een lucide en kritisch waarnemer. Zo stelde hij zich al in de jaren zestig de vraag in hoeverre de sociale zekerheid daadwerkelijk inkomens herverdeelt van rijk naar arm. Dit was een uitgesproken tegendraadse probleemstelling, aangezien de sociale zekerheid als verzekeringsinstrument geen verticale, maar horizontale herverdeling beoogt: niet van hoge naar lage inkomens, maar van wie (nog) niet getroffen is door een sociaal risico naar wie dat wél is.

Deze kritische benadering werd hem niet altijd in dank afgenomen, ook niet binnen de Christelijke Arbeidersbeweging, waaruit hij afkomstig was en waarmee hij zich steeds nauw verbonden heeft gevoeld.

Pionier van het grootschalig empirisch sociaaleconomisch onderzoek in België

Herman Deleeck was een pionier op het gebied van grootschalig empirisch sociaal-economisch onderzoek in België. In 1975 was hij de eerste die armoede systematisch mat en het effect van de sociale zekerheid daarop onderzocht, via een grootschalige bevraging van 5.000 gezinnen. Hij gebruikte een vragenlijst niet veel groter dan een ’tramkaart’—iets waar hij trots op was, omdat hij geloofde dat lange vragenlijsten gegevens van mindere kwaliteit opleveren.

De omvang, kenmerken en determinanten van armoede (een term die hij liever verving door ‘bestaansonzekerheid’) werden in kaart gebracht, en voor het eerst werd de sociale doelmatigheid van de sociale zekerheid gemeten. Dit onderzoek creëerde een belangrijk instrument om ongelijkheid en bestaansonzekerheid systematisch op te volgen en te begrijpen. Sindsdien worden zulke grootschalige sociaal-economische bevragingen op regelmatige tijdstippen herhaald.

Deze opeenvolgende enquêtes hielpen om de vinger aan de pols van de Belgische welvaartsstaat te houden. Ze toonden onder meer aan dat de welvaartsstaat, ondanks economische crisissen en scherpe kritiek, op een hoog niveau bleef functioneren. De verzamelde data en inzichten vormden bovendien belangrijke richtsnoeren voor het besparingsbeleid van Jean-Luc Dehaene. 

Grondlegger van het Europese monitoringsysteem ter versterking van de sociale dimensie van Europa

In de jaren ’80 coördineerde Herman Deleeck met EUROPASS het eerste Europese vergelijkende onderzoek naar armoede en de impact van beleid. Dit legde de basis voor SILC (Survey on Income and Living Conditions), waarmee jaarlijks vergelijkende gegevens worden verzameld om het sociaal beleid in de EU-lidstaten te evalueren. Vandaag vormt SILC de kern van het Europese sociale monitoringsysteem, essentieel voor de versterking van de sociale dimensie van de Unie.

Deleeck bleef onvermoeibaar hameren op de noodzaak om, naast de gangbare economische maatstaven zoals het BBP en inflatie, ook kwantitatieve sociale indicatoren te ontwikkelen voor beleidsvorming. Hij was ervan overtuigd dat dit cruciaal was om de sociale dimensie duurzaam te verankeren in het beleid. Zijn invloed reikte verder dan België: hij had een belangrijke impact in Nederland (waar zijn leerstoel in Leiden een bewijs van is) en in Europa.

Hij was de eerste om vergelijkbare sociale indicatoren te ontwikkelen voor verschillende EU-lidstaten. Vele jaren later, onder impuls van Frank Vandenbroucke tijdens het Belgische EU-voorzitterschap in 2001, werd beslist om deze sociale indicatoren op Europees niveau te gebruiken om de sociale prestaties van de lidstaten in kaart te brengen. Wat Deleeck in de jaren ’70 begon in Vlaanderen en later uitbreidde naar België en andere landen, is uitgegroeid tot een politieke verworvenheid binnen Europa. Sociale indicatoren zijn nu een essentiële pijler geworden van de Europese sociale dimensie.

Het Mattheüseffect als paradoxaal gevolg van de universaliteit van de sociale voorzieningen en de ‘deleeckiaanse’ remedie ertegen

Eén paradox hield Deleeck zijn leven lang in de greep: de vaststelling dat, ondanks een zeer hoog niveau aan sociale uitgaven—meer dan de helft van de nationale rijkdom wordt gesocialiseerd—een aanzienlijk aantal gezinnen in armoede en bestaansonzekerheid leeft, terwijl sociaal-culturele ongelijkheden koppig standhouden.

Hij had hier een verklaring voor: het Matteüseffect. Sommige herverdelingsmechanismen zorgen ervoor dat de voordelen van het sociaal beleid eerder toevloeien naar de hogere sociale groepen dan naar de lagere. De beste voorbeelden hiervan zijn onderwijs, kinderbijslagen en pensioenen.

Gezinnen uit hogere sociale groepen ontvangen meer kinderbijslag en onderwijssubsidies dan gezinnen uit lagere sociale groepen, omdat zij hun kinderen vaker en langer laten studeren. Daarnaast genieten hoger opgeleiden niet alleen van een hoger pensioen, maar ook langer van hun pensioen, aangezien zij gemiddeld ouder worden dan lager opgeleiden.

Het Matteüseffect legt de vinger op de fundamentele spanning binnen het sociaal beleid: de keuze tussen selectiviteit en universaliteit. Onze welvaartsstaat is gebaseerd op het principe van universaliteit: sociale grondrechten op inkomen, werk, onderwijs en gezondheidszorg worden door de overheid aan iedereen gewaarborgd. Collectieve goederen en diensten zijn er voor de gehele samenleving, niet alleen voor de (kans)armen.

Hierin schuilt een grote kracht van het sociale beleid: het geniet brede legitimiteit en wordt mee gedragen door de meest veeleisende groepen in de samenleving. Een beleid dat uitsluitend op de armen is gericht, mist deze brede basis en komt daardoor vaak moeilijker of helemaal niet tot volle ontplooiing – zoals het bekende adagium stelt: ‘Programs for the poor become poor programs.’

Internationaal vergelijkend onderzoek bevestigt deze paradox: universele, en dus duurdere, welvaartsstaten die breder zijn opgezet dan louter armoedebestrijding, presteren beter dan selectieve welvaartsstaten die zich hoofdzakelijk richten op de sociaal zwakkeren.

Maar universaliteit heeft ook een keerzijde: hogere en sterkere sociale groepen maken vaak méér gebruik van collectieve goederen en diensten dan de zwakkeren. Dit komt doordat hun taal, cultuur en levenswijze beter aansluiten bij het bestaande aanbod en omdat zij over grotere administratieve vaardigheden beschikken, waardoor zij minder gehinderd worden door de complexiteit van regelgeving.

Daarom volstaat het niet om ‘het aanbod universeel te maken wanneer de vraag, in haar uitgangspunt, verschillend blijft.’ Hieruit vloeide de Deleeckiaanse remedie voort: ‘Naast algemeen beleid is een specifieke aanpak nodig, gericht op bepaalde groepen en buurten.’

Met deze visie benadrukte Deleeck niet alleen het belang van ‘selectiviteit binnen universaliteit,’ maar ook van welzijnsbeleid en lokale sociale actie

Herman Deleeck als auteur

Herman Deleeck heeft een omvangrijk oeuvre nagelaten. Zijn laatste geschrift ging over ‘dood en ongelijkheid’:

‘Voor de dood is niet iedereen gelijk. Sterftecijfers verschillen per sociale klasse, net zoals de ziektegraad, het gebruik van gezondheidszorg en bijgevolg ook de kosten en uitgaven van de ziekteverzekering. Zelfs de duur waarin men van zijn of haar pensioen geniet, en dus het aandeel opgenomen uit de pensioenkas, is sociaal ongelijk verdeeld.’

In zijn laatste levensdagen voegde hij er met ironie aan toe: ‘Dit alles, geachte lezer, geldt op macroniveau, bekeken op het niveau van de samenleving als geheel; het is dus niet zonder meer door te trekken naar uw individuele situatie.’

Hier sprak iemand met grote intellectuele scherpte en geestelijke kracht.

Hoewel het Matteüseffect de centrale lijn vormt in Deleecks werk, reikte zijn wetenschappelijk denken veel verder. Hij publiceerde over een breed scala aan onderwerpen, waaronder het Europese sociaal beleid, de financiering van de sociale zekerheid—waarbij hij al in de vroege jaren ’70 waarschuwde dat de financiering te sterk de arbeidskost bezwaarde—de splitsing van de sociale zekerheid in België (waar hij geen voorstander van was), sociale huisvesting, onderwijs, het belang van sociaal overleg, welzijnsplanning en nog veel meer.

Zijn laatste boek, De architectuur van de welvaartsstaat opnieuw bekeken, werd een klassieker. Daarin schreef hij:

De welvaartsstaat is een maatschappelijk project met een duidelijke ethische onderbouw, een verwezenlijking van de christelijke en humanistische waardentraditie. Vrijheid samengaand met georganiseerde solidariteit; … Een eigen en uniek Europees samenlevings- en beschavingsmodel. Tegenover “de schaduwen van morgen” moeten de intellectuele en geestelijke centra deze ethische grondslagen blijven koesteren; dit is een voorwaarde om de politieke wil op beleidsniveau en de volharding van de werkers op het veld levend te houden en te stutten.’ (Deleeck, 2001:18)

Met deze woorden onderstreepte hij het fundamentele belang van ethiek en waarden in onderzoek en beleid.

em. prof. dr. Bea Cantillon, FSW, UAntwerpen
10 februari 2025

(1)         Deleeck, H. (1993), Het sociale zekerheidonderzoek . Een terugblik naar de toekomst, Afscheidscollege gehouden door Prof. Dr. H. Deleeck op 29 oktober 1993. Acco: Leuven.

(2)         Deleeck, H. (2003), ‘Dood en verdeling. Over sociale ongelijkheid in ziekte, zorg en dood’, Streven, 70(1), p. 20-32.

Academische Bibliografie