Hendrik Kennes

1921-1999

Heden zijn onderwijs en onderzoek inzake ontwikkelingsbeleid aan de Universiteit Antwerpen geconcentreerd in het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid, dat bij de fusie van de drie Antwerpse universitaire instellingen ontstond uit het College voor de Ontwikkelingslanden, verbonden aan het RUCA, en het Centrum Derde Wereld van de UFSIA. Het College voor de Ontwikkelingslanden kwam in 1965 tot stand uit het UNIVOG (Universitair Instituut voor de Overzeese Gebieden). Gedurende meer dan twintig jaar stond prof. Hendrik Kennes ervan aan het hoofd en gaf hij ook in belangrijke mate gestalte aan de totstandkoming ervan.

Studie met een beurs van het ‘Fonds van de meest begaafden’

Professor Kennes zag op 6 april 1921 te Neerheylissem het levenslicht in een eenvoudig gezin. Zijn vader was als invalide uit de Eerste Wereldoorlog gekomen en werd aangesteld als Staatskantonnier, een vaste arbeider belast met het dagelijkse onderhoud van wegen. Hendrik was de oudste van drie zonen, groeide op in zijn geboorteplaats en liep middelbare school in het O.-L.-Vrouwcollege in het nabije Tienen, dankzij een beurs van het Fonds van de meestbegaafden’. Vervolgens kon hij aan de KU Leuven studies aanvangen die in juli 1944 met grote onderscheiding leidden tot het diploma van licentiaat in de handels- en financiële wetenschappen, en in 1947 tot het diploma van licentiaat economische wetenschappen. Gelukkig had hij in 1939 de mobilisatie als soldaat en de krijgsgevangenschap die velen van zijn generatie te beurt zouden vallen na de Achttiendaagse Veldtocht, kunnen ontlopen. Voor zijn studie pendelde hij zowat dagelijks van Tienen naar Leuven met de fiets (2 x ± 19 km). Tevens behaalde hij in januari 1945 aan de KU Leuven het diploma van geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs van de handelswetenschappen. 

Wellicht zou hij als leraar in het middelbaar onderwijs terechtkomen, ware het niet dat hij in 1945 handelssecretaris bij de Handelsdirectie van de NMBS in Brussel werd, en in 1946 secretaris bij de Roeselaarse Linnenmaatschappij. Nauwelijks een jaar later werd hij aangesteld als economisch adviseur bij het Nationaal Verbond der Tapijt- en Meubelstofwevers in Kortrijk, wat hij tot 1950 bleef. Vanaf 1950 was Hendrik Kennes tevens inspecteur van financiën bij het Ministerie van Financiën, eerst als adjunct-inspecteur, vervolgens als inspecteur en tot slot als inspecteur-generaal. Als inspecteur van financiën was hij tijdens zijn loopbaan aan verschillende ministeries verbonden, waaronder het Ministerie van Verkeerswezen (1953-1954 en 1958) en het Ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg (1950-1951 en van 1954 tot 1957 als inspecteur-generaal). Zijn bevordering van adjunct-inspecteur tot inspecteur gebeurde niet zonder slag of stoot, want pas na een procedure bij de Raad van State die hij in 1958 inleidde.  In 1964 werd hij tot slot bevorderd tot inspecteur-generaal van Financiën. Het zal duidelijk zijn dat Hendrik Kennes niet over zich liet lopen, wat we ook verder zullen kunnen benadrukken.

Van adviseur van de textielsector tot hoogleraar

Zijn functies in de textielsector van het Kortrijkse zouden bepalend zijn voor het verdere verloop van zijn leven. Hij leerde er vooreerst zijn toekomstige echtgenote Agnès Costeur kennen, met wie hij in juni 1948 huwde en die tot haar dood in 1992 zijn levensgezellin, raadgever en onofficiële secretaresse zou blijven. Tevens raakte hij nauw bevriend met André Dequae, de Kortrijkse volksvertegenwoordiger voor de Christelijke Volkspartij, die afgezien van voorzitter van het Nationaal Verbond der Tapijt- en Meubelstofwevers, vooral van juni tot augustus 1950 minister van Wederopbouw, en van 1950 tot 1954 minister van Koloniën werd. Nabij zijn woonst in Kortrijk bevond zich de Kliniek H.-Hart die werd beheerd door de Zusters van Liefde en die heel wat oorlogsschade had opgelopen. Hendrik Kennes zette zich in om hiervoor het dossier op te stellen, te bepleiten bij de overheid en verder op te volgen. Ondanks zijn vriendschap met minister Dequae zou het dossier van de gedeeltelijke wederopbouw moeizaam vorderen, maar Kennes beet zich erin vast en hij zou zijn verdere leven bij het bestuur van de kliniek betrokken blijven. 

Het was André Dequae die Hendrik Kennes aanzette om te kandideren voor de positie van professor aan het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden (UNIVOG), de opvolger van de Koloniale Hogeschool in Antwerpen. Vanaf oktober 1952 doceerde hij er onder meer Comptabiliteit van de kolonie.  Kennes bleef tot de ontbinding van het UNIVOG in 1962 als hoogleraar eraan verbonden. Hoewel zonder Kongo-ervaring en als nauw geïntegreerd in de katholieke zuil was prof. Kennes in deze periode een grote aanhanger en verdediger van het Belgische ’beschavingswerk’ in Congo, waarvoor hij zijn technische ervaring en expertise wou ten dienste stellen bij de opleiding van de koloniale ambtenaren.

De ’revolte’ van de UNIVOG-hoogleraren

Ten gevolge van het trage dekolonisatieproces naar het einde van de jaren 1950 toe geraakte het UNIVOG in toenemende ademnood. Hoewel de identiteitscrisis kon worden onderdrukt, werden in 1958 onder de christendemocratische minister Maurits Van Hemelrijck hervormingsplannen aan het UNIVOG opgelegd, waarbij het koloniaal personeel zou worden ‘geafrikaniseerd’ en de opleiding herzien. Hierop formuleerden de hoogleraren een paternalistisch en conservatief tegenvoorstel aan de minister, doorspekt met kolonialistische legitimaties voor het instituut (Van Laken, 2021: 15). Met de plotse onafhankelijkheid van Kongo zette voor het UNIVOG definitief de doodstrijd in, waarbij zich voor de Belgische overheid die een nieuwe koers wou varen, de kwestie zich steeds acuter stelde hoe van de vastbenoemde professoren af te geraken. Wanneer in september 1962 de laatste lesopdrachten ten einde liepen, nam prof. Kennes het voortouw in het docentenverzet. Daardoor zal hij tot mei 1965, samen met enkele van zijn collega’s van het UNIVOG, als plaatsvervanger voor drie cursussen aan de Rijkshandelshogeschool worden aangesteld. In de eerste kandidatuur handelswetenschappen had ik het genoegen zijn colleges te volgen in het gebouw van de vroegere Koloniale Hogeschool. Ook gaf hij lessen in het kader van de herscholingscursussen aan het vroegere personeel uit de kolonie.

Bij de start van het RUCA in 1965 werd het College voor de Ontwikkelingslanden opgericht en vervolgens overeengekomen dat het personeel van het UNIVOG zou kunnen doorstromen naar het RUCA. In de praktijk betekende dit echter dat enkele UNIVOG-professoren naar RUCA-faculteiten werden overgeheveld, maar dat velen zonder lesopdracht bleven. Aanvankelijk werd enkel prof. Kennes in het College opgenomen en voor de betwiste kandidaturen werd een onderzoekscommissie ingesteld die de wetenschappelijke verdiensten van de betrokkenen moest onderzoeken. Uiteindelijk kwamen enkele vroegere UNIVOG-hoogleraren in het College terecht, zij het dat hun inbreng beperkt bleef. Prof. Kennes werd voorzitter van de raad van het Instituut voor Administratieve Wetenschappen, het voornaamste instituut dat onder het College voor de Ontwikkelingslanden viel. Hoewel hij het bestuursorgaan sterk in handen had, bleef de invloed van die raad echter beperkt (Van Laken, 2021: 30).

Het College voor de Ontwikkelingslanden op het RUCA: een levenswerk.

In het sterk ideologisch gepolariseerde klimaat op het RUCA speelde prof. Kennes tussen 1965 en 1980 dikwijls een belangrijke rol door o.m. bij rectorverkiezingen de stemmen van de professoren van het College in stelling te brengen en daardoor voor zijn instituut op het niveau van de raad van bestuur van het RUCA een goede onderhandelingspositie te verkrijgen.

Prof. Kennes ontpopte zich als voorzitter van het Instituut voor Administratieve Wetenschappen als een dossiervreter en doorzetter, die veelal geen neen aanvaardde. Wat met het College voor de Ontwikkelingslanden te doen stond, beschouwde hij als zijn levenswerk, waarvoor hij zich ten volle inzette. Omdat het College het moest stellen met een beperkte dotatie na de liquidatie van het UNIVOG, moest prof. Kennes jaarlijks als geroutineerd lobbyist en onderhandelaar de boer op naar de bevoegde ministers of hun kabinetschef opdat de benodigde financiële middelen beschikbaar zouden kunnen komen.  Daarvoor werkte hij tevens nauw samen met prof. Gaston Derkinderen, ook een oudgediende van het UNIVOG en College-hoogleraar, die van 1971 tot 1976 aan het hoofd van het toenmalige Algemeen Bestuur voor Ontwikkelingssamenwerking kwam en aldus het College jaarlijks met verschillende studiebeurzen bedeelde, en met Arthur Dralans, directeur van de Bank van Parijs en de Nederlanden.

Prof. Kennes was een technicus, geen onderzoeker of publicist. Zijn visie op wat het College te doen stond, lag in het verlengde van wat het UNIVOG had gedaan, dat wil zeggen: zorgen voor een gedegen opleiding tot ambtenaar, zij het in het College niet voor witte toekomstige koloniale gewestbeheerders, maar voor toekomstige bestuurders uit de ontwikkelingslanden. Veel van de oudstudenten van het College ontpopten zich in hun carrière tot politieke zwaargewichten in hun vaderland, wat ook het geval was voor heel wat leden van de Congolese politiek elite, zoals prof. Mutuza Kabe, de toekomstige ministers van buitenlandse zaken Ramazani Baya en Christophe Lutundula, de député Remy Masamba… Studenten noemden hem “Monsieur PPBS”, omdat hij over dit ’Planning-Programming-Budgeting System’ uitvoerig doceerde,  een budgetteringssysteem waarmee prof. Kennes als inspecteur van financiën zeer vertrouwd was en dat dient om de doelen en doelstellingen van organisaties in de publieke sector af te stemmen op de beschikbare middelen en om besluitvormingsprocessen te verbeteren .

De eenzame en moegestreden emeritus.

In 1981 werd prof. Kennes bevorderd tot gewoon hoogleraar. Toen echter in 1986 het ogenblik naderde van zijn emeritaat, betwistte hij zulks bij de bevoegde minister en schreef over de pensionering van professoren op 65-jarige leeftijd een vlammende brief in De Standaard. Tot zijn diepe ontgoocheling mocht niets baten. Wel bleef hij tot 1988 aan het College als plaatsvervanger aangesteld voor de cursussen Budgettair beleid toegepast op de ontwikkelingslanden. Hij voelde echter dat zijn rol was uitgespeeld. Hij werd als voorzitter opgevolgd door prof. Charles Van Herbruggen.

De dood van zijn vrouw in juni 1992, een dag voor hun vierenveertigste huwelijksverjaardag, kwam ontzettend hard aan. Ook vereenzaamde hij en begon hij meer met zijn gezondheid te sukkelen. Hij overleed te Kortrijk op 9 maart 1999 aan de gevolgen van ouderdomsdiabetes.

em. prof. dr. Ludo Cuyvers, FBE, UAntwerpen
15 augustus 2025

Bronnen:

Tom VAN LAKEN (2021), De dekolonisatie van het Universitair Instituut voor de Overzeese Gebieden (1958-1969) – Een geslaagde institutionele transitie in de metropool?, Universiteit Antwerpen, masterscriptie.


[1] Met dank aan dr. Erik Kennes en em. prof. dr. Philip Nauwelaerts voor informatie en commentaar op een vroegere versie.