1940-2007

Toen het RUCA (Rijksuniversitair Centrum Antwerpen) en UFSIA (Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius Antwerpen) op 1 oktober 2003 fusioneerden tot de eengemaakte Universiteit Antwerpen (UA), begon Bert De Brabander aan zijn laatste academiejaar. In 2005 zou hij met emeritaat gaan, maar dat hield hem niet tegen om nog enthousiast onderzoeksprojecten te bedenken. We pendelden in die tijd samen van de Middelheimcampus naar de Stadscampus, waar hij, zoals in de vele jaren ervoor, hoorcolleges gaf in de opleiding Toegepaste Economische Wetenschappen (TEW). Vaak waren we zwijgzaam tijdens de autoritten, verzonken in onze eigen gedachtegang, maar evengoed kon hij uitbundig uitleggen welke onderzoeksprojecten we nog samen zouden uitvoeren. Hij had mij en collega Christophe Boone immers warm gemaakt om met functionele MRI het denkproces in het brein bloot te leggen. In dit wilde idee herkennen we Bert: een inspirerende vooruitstrevende, onderzoeker met zeer uiteenlopende interesses en onconventionele initiatieven. In die dagen was neuro-imaging onderzoek voor de sociale wetenschappen nog nieuw, maar het zou later heel waardevol worden in mijn verdere ontplooiing als wetenschapper.
Van Leuven over Gent naar Antwerpen
Albert (’Bert’) De Brabander, geboren op 17 mei 1940 in Watermaal-Bosvoorde, groeide op in een gezin met zeven kinderen. Zijn vader, Karel De Brabander, was componist. Na zijn middelbareschooltijd in Overijse, begon hij aan een kandidatuur wijsbegeerte en letteren aan de Katholieke Universiteit Leuven (KUL). Hij studeerde in Leuven samen met zijn oudere broer Karel en zijn jongere broer Marc, met wie beiden hij een goede band had. In 1963 behaalde hij zijn licentiaatsdiploma in de toegepaste psychologie. Daarna bleef hij nog een jaar als onderzoeksassistent bij professor Mertens de Wilmars en werkte mee aan een project rond ongevallen in de Europese kool- en-staalindustrie. In juli 1964 huwde hij met Magdje Verrelst, afkomstig uit Nijlen.
Ter vervanging van de verplichte legerdienst solliciteerde hij voor een tewerkstelling in Latijns-Amerika via het Intergouvernementeel Comité voor Europese Migratie. Deze organisatie had als doel kennisoverdracht te bevorderen door experts te integreren in genationaliseerde industrieën, overheidsdiensten, universiteiten en beroepsscholen. In dit kader vertrok hij samen met zijn vrouw Magdje naar Cali, Colombia, waar hij de functie bekleedde van Jefe del Departamento de Psiquiatría, Facultad de Medicina, Universidad del Valle. Als decaan van studentenaangelegenheden was hij daar verantwoordelijk voor de planning en organisatie van de toen nieuwe afdeling psychologie. Tot zijn taken behoorden het bieden van professioneel advies aan studenten, het begeleiden van hun beroepskeuzes en het ondersteunen van studenten met psychische problemen. Daarnaast gaf hij lezingen over onderwijspsychologie. Het hoofd van de afdeling psychiatrie was professor Carlos León, met wie hij in de jaren zestig enkele artikelen publiceerde en met wie hij een levenslange vriendschap onderhield.
Bij zijn terugkeer naar België in 1967 begon Bert als voltijds wetenschappelijk medewerker aan de Rijksuniversiteit Gent (RUG) ter ondersteuning van de leerstoel van professor A.J. Vlerick. In zijn contract werd omschreven dat hij, onder leiding van Emile Vanlommel, zou “meewerken aan onderzoeksopdrachten betreffende de automatisering van informatie en organisatiestructuur, in het bijzonder met betrekking tot de psychologische aspecten van dit onderwerp.”
In januari 1971 verhuisde Emile Vanlommel echter naar het RUCA om daar de leerstoel bedrijfsbeheer op zich te nemen, en hij nam Bert mee. Ondertussen was Bert aan de RUG al begonnen met zijn doctoraatsstudie. Zijn dissertatie, Onderzoek naar het verband tussen taakonzekerheid en organisatiestructuur, leverde hem enkele jaren later, op 21 januari 1974, de graad van doctor in de psychologische en pedagogische wetenschappen, richting bedrijfspsychologie op, met grootste onderscheiding.
Berts aanstelling aan het RUCA was van lange duur. Samen met Magdje en hun vier kinderen — Jef, Dirk, Tom en Joke — vestigde hij zich in het Antwerpse Edegem en daarna Hove. In 1980 werd hij benoemd tot lid van het Onderwijzend Personeel, in 1992 tot hoogleraar, en in 1999 tot gewoon hoogleraar. In 1988 werd hij onderscheiden als Officier in de Orde van Leopold II, een Belgische erkenning voor een significante bijdrage of uitzonderlijke prestatie in zijn vakgebied. Toch hechtte Bert weinig waarde aan eerbewijzen en titels; de meeste mensen die hem kenden waren hier niet van op de hoogte.
De ’Vanlommel-periode’: Organisatieleer en psychologie
Aan het RUCA doceerde Bert algemene psychologie, organisatieleer en consumentengedrag aan studenten TEW en handelsingenieur. Hij gaf ook colleges in de kandidatuur farmacie en personeelswetenschappen. In het MBA-programma van de managementschool doceerde hij organisatietheorie. Daarnaast begeleidde hij het seminarie onderzoeksmethodologie, zowel in de (toenmalige) licentiejaren als in het doctoraal programma.
Een belangrijk onderdeel van Berts cursussen was de wetenschappelijke onderbouwing van de theorieën die academici verkondigen. Omdat hij geen handboek algemene psychologie geschikt vond voor studenten TEW, schreef en publiceerde hij zelf in 1983 het werk Wetenschappelijke Psychologie, waarvan in 1986 een tweede druk verscheen. In het voorwoord benadrukt Bert sterk dat het boek slechts een kleine samenvatting weergeeft van de toen beschikbare psychologische kennis die, meestal na een lange en moeizame weg, via objectief en systematisch onderzoek tot stand was gekomen. Daarbij is het eindresultaat, dat als feitelijke verklaringsgrond geldt, slechts voorlopig waar. Hij schijft verder:
“In een jonge en complexe wetenschap als de psychologie zijn er voor de meeste fenomenen veel mogelijke plausibele theorieën. Nochtans is er in de verschillende deelgebieden heel wat consensus omtrent de theorieën die het verder bestuderen waard zijn en theorieën die fantastisch lijken. Zolang we over geen definitieve beslissende feiten beschikken, hebben we geen reden om welke plausibele theorie dan ook als definitief weerlegd te verwerpen. Doch, als praktisch alles mogelijk is, weten we niets. Men moet dus kiezen.”
Hiermee daagde hij studenten uit een open geest te ontwikkelen en zelf kritisch over de feiten na te denken. Hij ontkende niet dat er al degelijke kennis in de psychologie bestond, maar vermeldde erbij dat deze “nog te beperkt is om complex gedrag in complexe omstandigheden te controleren”. Het boekje is verder doorspekt met neurowetenschappelijke achtergrondkennis om te garanderen dat de student de complexiteit van denkende levende wezens niet zou onderschatten. Bert was een ’reductionist’ in die zin dat hij complexe fenomenen zoals mensen, markten en organisaties, het liefst bottom-up bestudeerde. Dat wil zeggen dat hij op zoek ging naar diepgewortelde biologische bouwstenen om het denken en doen op een hoger niveau te verklaren. Tegenwoordig past zijn visie goed binnen de stroming van de gedragseconomie, hoewel deze in zijn tijd nog in de kinderschoenen stond.
De veelzijdigheid en uiteenlopende interesses van Bert komen nog sterker naar voren bij een blik op zijn onderzoekscurriculum. Zijn publicatielijst onthult drie grote periodes, weliswaar zonder strikte afbakening en met veel overlap in de onderzoekslijnen die hij door de jaren heen nastreefde.
De eerste periode noem ik de Vanlommel-periode. In deze fase richtte Bert zich vooral op industrieel en organisatorisch gedreven psychologisch onderzoek. Een terugkerend thema was het gebruik van computers en elektronische gegevensverwerking (EDP) voor het ontwikkelen van efficiënte informatiesystemen en communicatiemiddelen binnen het management van grote bedrijven. Hij publiceerde in deze periode samen met Emile Vanlommel en collega Geert Thiers in tijdschriften als The Journal of Business, Management Science en European Economic Review. Dit onderzoek was toepassingsgericht, aangezien digitalisatie nieuw en veelbelovend was in de jaren 70 en 80. Als we vandaag de termen computer of EDP in de titels van deze papers zouden vervangen door ’AI’, zouden de onderzoeken opnieuw actueel klinken.
Sociaal-cognitief psychologisch onderzoek
De volgende periode is, denk ik, geïnspireerd door zijn broer Marc, bioloog, en door Berts voortdurende fascinatie voor complexe systemen. Marc begon zijn carrière bij Janssen Farmaceutica, waar destijds ook Wim Distelmans werkte. Wim ging later naar de Vrije Universiteit Brussel, en werd bekend om zijn pionierswerk in palliatieve zorg en de Belgische euthanasiewetgeving. Hoewel ik het niet zeker weet, stel ik me voor dat de gesprekken tussen Bert, Marc en Wim een vonk deden ontstaan die Bert motiveerde zich in de jaren 90 toe te leggen op kankeronderzoek. De Nationale Bank van België kende Bert een subsidie van 1,5 miljoen euro toe voor onderzoek naar de prognose van borstkankerpatiënten. Met doctorandus Pol Gerits onderzocht hij het effect van stress, controleverlies en andere psychosociale variabelen op het immuunsysteem. Een hoogtepunt in deze periode was zijn publicatie in The European Journal of Psychiatry over de beschermende factoren die tumorgroei bij gestreste muizen tegenhouden. Dit artikel schreef hij samen met Wim Distelmans, zijn broer Marc, zoon Jef en vriend Sus Dhaeseleer. Het illustreert goed hoe Berts academische werk, familieleven en vriendschappen feilloos in elkaar vloeiden. Hij maakte geen onderscheid tussen disciplines of diploma’s en waardeerde authenticiteit boven conventies. Voor zijn zoon Jef De Brabander betekende dit artikel de eerste publicatie in een lange reeks: Jef promoveerde in de chemie en werd hoogleraar in Dallas, waar hij nog steeds kankeronderzoek verricht.
De laatste periode typeert Bert voornamelijk als sociaal-cognitief psycholoog, opnieuw met brede reikwijdte. Het begon met het PhD-promotorschap van Christophe Boone eind jaren 80 en een project gesubsidieerd door het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek over de invloed van topmanagementteams op de prestaties van Vlaamse en Nederlandse ondernemingen. Een belangrijke uitkomst van dit onderzoek was het inzicht dat de persoonlijkheid van de bedrijfsleider, in het bijzonder de locus of control, een cruciale rol speelt. Deze persoonlijkheidseigenschap voorspelde in hoge mate de strategieën van de CEO en het succes van organisaties. Geïnspireerd door deze nieuwe onderzoekslijn richtte Bert in zijn bureau op de Middelheim campus een klein laboratorium in waar hij met Christophe proefexperimenteel onderzoek verrichte waarbij ze ook fysiologische data verzamelden. Zo kon de locus of control in verband gebracht worden met basale aandachtsprocessen, emotieregulatie en het dopaminegehalte in het bloed.
Net voor het millennium vervoegde ik me bij hen. Op zoek naar nieuwe uitdagingen in de gedragswetenschappen had ik me geen beter team kunnen wensen. Opvallend was Berts vertrouwen in mij, zowel in de lesopdrachten die hij me toevertrouwde als in het onderzoek dat we samen met Christophe verder uitstippelden. Nadat ik enthousiast had gereageerd op een artikel over dopamine en menselijke intelligentie, besliste Bert om een bezoek te brengen aan de auteur van het artikel, dr. Fred Previc, in San Antonio, Texas. Deze ontmoeting leidde tot een intense samenwerking, resulterend in een gezamenlijke publicatie in Acta Psychologica. Previc publiceerde later een boek over de dopaminergische persoonlijkheid waarin hij meerdere keren verwees naar het locus of control-onderzoek van Bert en Christophe.
Bert beperkte zich niet tot het analyseren van reactietijden, dopaminegehaltes en persoonlijkheid. Hij verdiepte zich steeds verder in de wetenschappelijke literatuur over bewustzijn, want ook in dit domein wenste hij de complexiteit te vatten: wat geeft ons dat fenomenale gevoel van zelfbewustzijn, van controle over onszelf? De vooruitgang in medische technologie – waarmee latente processen zoals bewust denken en handelen konden worden gevisualiseerd – scherpte zijn motivatie om een stap in die richting te zetten.
Geprikkeld door nieuwe ideeën nam Bert contact op met het diensthoofd radiologie aan het Universitair Ziekenhuis Antwerpen (UZA). We zouden een project ontwerpen om persoonlijkheid en de locus of control in het brein te visualiseren met behulp van functionele MRI. Helaas zou Bert de resultaten van dit onderzoek nooit meer meemaken. De samenwerking tussen Bert, Christophe en mezelf eindigde in 2006 met een theoretische publicatie in Brain and Cognition over de perceptie van controle, een onderwerp dat hem in de laatste jaren van zijn leven ook persoonlijk zou raken.
Eind 2006 werd bij Bert longkanker in een vergevorderd stadium vastgesteld. Zijn blijvende levenslust, die nog enkele maanden eerder zichtbaar was tijdens een vakantie in de bergen van Peru met zijn zoon, schoondochter en kleinkinderen, maakte het nieuws van zijn ziekte des te schrijnender. Op 7 juni 2007 overleed Bert, kort na zijn 67e verjaardag.
In 2002, toen hij werd gevraagd om te reflecteren op zijn eigen carrière, schreef Bert:
“Ik meen dat ik mijn best doe op vlak van onderwijs, onderzoek, en dienstverlening. Ik heb me vooral toegelegd op onderzoek in zeer uiteenlopende wetenschapsgebieden (omwille van omstandigheden die samenhangen met mijn opdrachten). Dat vereiste veel aanpassing en studie in verschillende disciplines. Mijn publicaties getuigen ervan. Wellicht heeft dit enige verdienste gehad.”
Berts verdiensten gingen veel verder dan zijn academische werk. Hij bestudeerde persoonlijkheid, maar het was vooral de persoon die hij was die mij en velen anderen heeft geraakt en geïnspireerd.
Prof. dr. Carolyn Declerck, FBE, UAntwerpen
januari 2025