1937-2024

Alfons (Fons) Heyvaert is geboren te Merchtem-Peizegem op 20 maart 1937 en overleden te Gent (Destelbergen) op 19 juni 2024. Hij behoorde tot de kleine groep van professoren aan de toenmalige Universitaire Instelling Antwerpen (UIA) die zonder meer legendarisch zijn te noemen. Dit heeft te maken zowel met zijn onderwijs als zijn onderzoek; in mindere mate met zijn dienstverlening. Vooral heeft het te maken met zijn charisma.
Loopbaan
Fons Heyvaert behaalde het diploma rechten, en ook een licentiaat in de criminologie en een licentiaat in het notariaat, aan de toenmalige Rijksuniversiteit Gent (alle in 1961).
Hij werd na zijn studies eerst assistent in de criminologie (1961-1964) en vervolgens in het personen- en familierecht (1964-1971) in Gent. Heyvaert werkte daar onder meer samen met de vermaarde professor René Dekkers, wiens handboek over het brede domein van het burgerlijk recht behoort tot de canon van de Nederlandstalige juridische literatuur. Fons Heyvaert droeg tot dat handboek bij; hij en Dekkers gingen elkaar beschouwen als leerling en meester. Van Dekkers nam Heyvaert het eenvoudige, glasheldere taalgebruik over waarmee hij zowel de fundamenten als de technische uitwerking van het recht begrijpelijk uiteenzette. Dat deed hij ten aanzien van zijn studenten als professor, ten aanzien van de academische gemeenschap als onderzoeker, en ten aanzien van zijn cliënten, confraters en voorzitters van de rechtscolleges als advocaat.
Heyvaert was graag als docent benoemd geweest in Gent. Een Gentse hoogleraar had hem in dit verband gesuggereerd om in te gaan op een uitnodiging om toe te treden tot een vrijmetselaarsloge. Heyvaert vertelde graag dat hij zich na zijn ’bevrijding’ uit de katholieke kerk vervolgens niet had “bekeerd tot de kerk van de vrijmetselaars”. Hij werd in Gent niet benoemd. De pluralistische UIA bood toen al een meerwaarde die door de UAntwerpen als actief-pluralistische instelling is overgenomen; daar werd Fons Heyvaert wel benoemd in 1973.
Vanaf 1975 was Fons Heyvaert hoogleraar in zowel het personen- en gezinsrecht als het internationaal privaatrecht aan het toenmalige departement Rechten van de UIA. Bij zijn emeritaat in 2002 waren er grote schoenen te vullen: hij werd opgevolgd door twee voltijdse ZAP-leden, in resp. het personen- en familierecht en het internationaal privaatrecht.
Fons Heyvaert ging op emeritaat in de graad van hoogleraar, niet die van gewoon hoogleraar. Dat had ermee te maken dat hij geen doctoraat op proefschrift had behaald. Hij koos ervoor om naast zijn academische opdracht ook een praktijk als advocaat aan te houden. Hij leerde dat vak bij de vermaarde Gentse hoogleraar en advocaat Willy Delva, met wie hij later een associatie als advocaat aanging. Dat kantoor, en de voortzetting ervan na het overlijden van Willy Delva in 1980, bleef decennialang dé referentie in Gent en ver daarbuiten voor familierechtelijke dossiers. In Fons’ Liber amicorum wordt terecht aangehaald dat zijn rollen als academicus en als advocaat verweven waren – zij het met een duidelijke scheidingslijn (W. Debeuckelaere, J. Meeusen & H. Willekens (red.): ‘Met rede ontleed, de rede ontkleed. Opstellen aangeboden aan Fons Heyvaert ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag’ (Gent: Mys & Breesch, 2002, 3). Heyvaert verwerkte zijn praktijkervaring ook in zijn colleges. De studenten woonden die daarom steevast in groten getale en uitermate geboeid bij.
Onderwijs
Professor Heyvaert doceerde het basisvak personen- en gezinsrecht (en het bijkomende practicum) in het toenmalige eerste licentiaat rechten. Hij deed dat vanuit marxistisch perspectief, conform zijn eigen overtuiging. In dergelijk perspectief staat de zorg binnen de private sfeer van de familie ten dienste van het behoud van de productie- en consumptieverhoudingen in de publieke sfeer van de economie.
Het doceren vanuit marxistisch perspectief ging geenszins ten koste van aandacht voor de fundamenten van het recht en van de rechtstechniek: de grondige kennis en beheersing daarvan zijn in dat perspectief immers voorwaarden om het geldende recht überhaupt kritisch te kunnen onderzoeken.
Tot op heden contacteren studenten van Fons Heyvaert de universiteit nog steeds. Zij halen aan dat Heyvaert hun eerste professor was die aan hen – overigens (te) hoge – verwachtingen stelde op het gebied van tegenspraak en zelfstudie. Toentertijd waren de kandidaturen in de rechten ingericht aan de UFSIA. De opleiding daar had – volgens de studenten – als voordeel dat zij breed was opgevat, met ook onderricht in andere vakgebieden zoals de filosofie, moraalfilosofie, psychologie, economie en geschiedenis. In die vakgebieden kregen de studenten een algemene kritische houding aangeleerd. Sommigen kijken met heimwee terug naar een dergelijke academische vorming in de strekking die von Humboldt voor ogen had. Maar de juridische opleidingsonderdelen in de kandidaturen waren erg rechtstechnisch opgevat, en gericht op kennisreproductie op het examen.
Voor de studenten was het dus schrikken toen een kritische houding in een juridisch opleidingsonderdeel van hen meteen werd verwacht bij de overstap naar de licentiaatsjaren aan de UIA. Voor hen was het contrast groot tussen de jezuïtische UFSIA-opleiding – progressief binnen het conservatisme – en de marxistische benadering die zij nu kregen voorgeschoteld. Voor de goede orde zij er wel aan herinnerd dat UFSIA’s ererector professor Louis Van Bladel sj als sociaal filosoof de jonge Marx grondig bestudeerde; maar hij doceerde niet aan de studenten rechten. Kortom, voor juridische opleidingsonderdelen waren de studenten een dergelijke kritische benadering niet gewend. Bijvoorbeeld zette Heyvaert bij de bespreking van het huwelijksrecht uiteen dat de persoonlijke huwelijksplichten tussen echtgenoten – samenwoning, getrouwheid en bijstand – neerkwamen op foltering, slavernij en dwangarbeid, die nochtans in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens zijn verboden. Ter herinnering: verkrachting binnen het huwelijk werd pas in 1989 uitdrukkelijk strafbaar gesteld op gelijke voet als elke andere verkrachting – Heyvaert verdedigde een dergelijke benadering al in 1975 (’Huwelijkstoestemming, verkrachting en eugenetica op zijn Belgisch’ in Actori incumbit probatio. Opstellen aangeboden ter gelegenheid van de eerste promotie rechten aan de UIA, Antwerpen-Amsterdam, Maarten Kluwer, 1975, 71-85). Intussen is verkrachting binnen het huwelijk een verzwarende omstandigheid geworden; en begin 2025 oordeelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ten slotte dat het loutere bestaan van een huwelijksplicht om seksuele betrekkingen te onderhouden, strijdig is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De hoge verwachtingen die Heyvaert stelde aan zijn studenten leverden hem twee studentenstakingen en een studentenbezetting op (ook gericht tegen andere professoren). Uiteindelijk werd Heyvaert geconvoceerd door de rector in verband met de (te) lage slaagpercentages voor zijn opleidingsonderdelen. Hij slaagde erin om de academische vrijheid te vrijwaren, zij het niet zonder het compromis dat toen voor het eerst een aanpassing naar boven werd toegepast op de punten die hij de studenten toekende.
In zijn grondige studie in het personen- en gezinsrecht (toen derde licentiaat) verwachtte Fons Heyvaert van zijn studenten grondigheid zowel inzake de grondslagen van het recht als in de toepassing ervan in casussen waarvoor Heyvaert kon putten uit zijn praktijk. Toen al was de Antwerpse rechtenopleiding competentiegericht opgevat.
Fons Heyvaert doceerde ook het meer technische internationaal privaatrecht in de licentiaatsjaren. Deze rechtstak regelt voor privaatrechtelijke geschillen met een internationale component welke rechter rechtsmacht heeft, welk recht die moet toepassen, en onder welke voorwaarden buitenlandse akten en rechterlijke uitspraken moeten worden erkend. Het abstractieniveau van dit vakgebied vormde voor studenten wel een uitdaging. De toenemende internationale mobiliteit en de bevoegdheden van de Europese Unie in de materie maken dit vakgebied complexer. Heyvaerts laatste cursus dateert van het kantelpunt in de ontwikkeling van de materie en vat ze helder samen.
Onderzoek
Heyvaerts publicaties over de wezenlijke aard van privaatrechtelijke instituten zijn zonder meer baanbrekend te noemen. Net als zijn latere handboeken over het personen- en gezinsrecht (Het personen- en gezinsrecht ont(k)leed. Theorieën over personen- en gezinsrecht rond een syllabus van de Belgische techniek (Gent: Mys & Breesch, 3de ed., 2001)), en het internationaal privaatrecht (Belgisch internationaal privaatrecht. Een inleiding (Gent: Mys & Breesch, 3de ed., 2001)) zijn ze fundamenteel opgevat. Zij halen niet enkel die fundamenten onderuit, maar reiken ook nieuwe bouwstenen aan.
Een eerste dergelijk artikel betrof het erfrecht (’Contestatie van ons erfrecht’, Rechtskundig Weekblad 1968-69, 481-508). Zoal de titel al aangeeft, bood dit een kritische benadering van de grondslagen waarop erven in België is gebaseerd. Pas in 1981 is de overlevende echtgeno(o)t(e) een erfgenaam geworden; voordien kregen de kinderen voorrang. Het tweede artikel was ‘Het wezen van de instituten afstamming en huwelijk’ (Rechtskundig Weekblad 1979-80, 737-770). Dit ging over de twee rechtsinstellingen waarop het familierecht was gebouwd en die toen nog nauw met elkaar verweven waren: enkel kinderen uit een huwelijk geboren, waren ‘wettige’ (en erfgerechtigde) kinderen. Buitenhuwelijkse kinderen – en al zeker kinderen in overspel verwekt – hadden een minderwaardig statuut. Hetzelfde gold voor buitenhuwelijkse partners. Heyvaert behandelde de loskoppeling van huwelijk enerzijds en afstamming anderzijds, zoals die door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in 1979 in de zaak-Marckx tegen België was bevolen. Veel later nog ontleedde hij de rol die de samenwoning tussen partners in plaats van het huwelijk in recht en samenleving had ingenomen (Liber amicorum Roger Dillemans, Deel I, Gent: Story-Scientia, 1997), 157-192). Ook voordien en nadien had hij over dit onderwerp belangrijke publicaties geschreven, waarin hij ook verbanden legde met andere vakgebieden (bijvoorbeeld ‘Bezit geeft verscheidene titels’, Tijdschrift voor Privaatrecht 1983, 169-195). Het is merkwaardig te noemen hoezeer Heyvaert als het ware een voorspellende kracht bleek te hebben: vele van de rechtsontwikkelingen die hij als onvermijdelijk had geschetst, deden zich ook voor. Dat zal als zoete wraak hebben gesmaakt nadat vele van zijn publicaties bij het verschijnen ervan fel waren bekritiseerd.
Andere bijdragen speelden in op nieuwe ontwikkelingen. Bijvoorbeeld was hij de eerste juridische auteur om, samen met em. prof. dr. Christine Van Broeckhoven, te schrijven over DNA-onderzoek om het genetische vaderschap te bepalen (A. vandenberghe, C. Van Broeckhoven en A. Heyvaert, ‘De genetische vingerafdruk en zijn betekenis in het nieuwe afstammingsrecht’, Rechtskundig Weekblad 1986-87, 2353). Die bijdragen waren toen maatgevend.
Dienstverlening
De betrokkenheid van Fons Heyvaert in vakpublicaties was erg belangrijk. Hij was mede-grondlegger van Personen- en familierecht. Een artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer. Dat was toentertijd de encyclopedie van het vakgebied te noemen.
Heyvaerts zeer sterke persoonlijkheid was verder moeilijk verenigbaar met bestuurstaken binnen de universiteit. Die bleven beperkt tot zijn ondervoorzitterschap van het departement Rechten.
Besluit
In de inleiding op zijn Liber amicorum (p. 3) wordt Fons Heyvaert terecht geroemd om “zijn analytische vermogens, zijn vindingrijkheid, zijn zucht naar waarheid, zijn eigenzinnigheid en weerbarstigheid”. Het vat hem ten voeten uit. Ook na zijn emeritaat bleef Heyvaert publiceren, tot hij vond dat dit niet meer paste in de hedendaagse publicatiecultuur. Nadien bleef hij schrijven aan ongepubliceerde teksten, waarover hij graag discussieerde met zijn voormalige collega’s en doctorandi. Ondergetekende behoorde daartoe en voelt zich daardoor nog steeds bevoorrecht.
prof. dr. Frederik Swennen, FRECHT UAntwerpen
21 mei 2025