1912-2004
Op 28 juli 2004 overleed pater Albert Ampe in het bejaardenhuis van de Vlaamse jezuïeten in Drongen. Van 1946 tot 1997 was hij in Antwerpen in het Ruusbroecgenootschap werkzaam. Hij werd geboren op 17 april 1912 in Woesten in West-Vlaanderen. Zijn vader was landbouwer maar ook molenaar. In zijn dorp heette hij dan ook ‘Bertje van de meulen’.
Vorming
Ampe genoot zijn lager onderwijs in de dorpsschool en het secundair onderwijs in het St.-Stanislascollege in Poperinge. In 1930 trad hij toe tot de Sociëteit van Jezus in Drongen. In Egenhoven (bij Leuven) studeerde hij van 1933 tot 1936 filosofie. Na enkele jaren leraarschap in de colleges van Aalst en Turnhout wijdde hij zich van 1940 tot 1944 aan de studie van de theologie in Leuven. In 1945 bekroonde hij deze met een proefschrift getiteld Het exemplarisme in de leer van de gelukzalige Jan van Ruusbroec. Deze dissertatie heeft hij nadien uitgewerkt tot de monografie Kernproblemen uit de leer van Ruusbroec, een driedelig werk dat in de jaren 1950-1957 in vier banden is verschenen.
Onderzoek
Vanaf zijn komst op het Ruusbroecgenootschap heeft pater Ampe zich onvermoeibaar beziggehouden met de studie van de Nederlandse spiritualiteit. Sporen hiervan heeft hij onder meer nagelaten in talrijke boeken van de Ruusbroecbibliotheek. Persoonlijke aantekeningen in een boek voor gemeenschappelijk gebruik leiden meestal tot irritatie maar in het geval van Ampe ligt dat anders. Zijn potloodnotities in de typische, krachtige, goed leesbare hand bij wijze van correctie, aanvulling of verwijzing zijn voor de lezer een zegen. De lijst van zijn publicaties die verschenen is in Ons Geestelijk Erf van 1989 en afsluit in 1988, telt honderdtweeënzeventig titels. Uit de aansluitende bijdragen te zijner ere blijkt hoeveel geleerden uit binnen-1975) en buitenland hem waardeerden: onder de laatsten tellen we E.A. Colledge, G. Epiney-Burgard, J.H. Marrow, K. Ruh en Ph. E. Webber. Hij was lid van de Koninklijke Zuid-Nederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden en van The Renaissance Society of America te New York. Zijn belangstelling ging in de eerste plaats naar Ruusbroec en naar de schrijfster van Den Tempel onser Sielen en Die Evangelische Peerle. Van de Tempel heeft hij een uitgave bezorgd met een grondige inleiding en een uitgebreid bronnenapparaat. Over de Peerle zijn verscheidene artikelen van zijn hand verschenen in Ons Geestelijk Erf. Hij hoopte zijn onderzoek te bekronen met een editie van dit werk, maar bij de correctie van de drukproeven begaven zijn krachten het.
Zijn kennis van de wijze waarop het beeld van Ruusbroec en zijn werken geïnterpreteerd en overgeleverd zijn door de eeuwen heen, heeft hij uitvoerig beschreven in Ruusbroec: traditie en werkelijkheid (1975). Daarnaast heeft hij zich verdiept in het onderzoek van vele andere teksten en figuren. Onder de figuren zijn vermeldenswaard: Willem Jordaens, Henricus Pomerius, Thomas a Kempis, Jacob Roecx, Jan Pascha, Jan van Denemarken en Nicolaas van Es; onder de teksten de Imitatio Christi, de Institutiones Taulerianae en de Hortulus animae.
Ook buiten het vakgebied van de Nederlandse spiritualiteit toonde hij een levendige interesse. Zo hield Van Eycks triptiek van het Lam Gods zijn aandacht jarenlang gaande en was hij thuis in het werk van Guido Gezelle, over wie hij reeds in de retorica een verhandeling had geschreven. Hij volgde trouw de lezingen van het Nederlands Klassiek Verbond en van de Katholieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding. Ook de conferenties over kunstgeschiedenis in het Museum voor Schone Kunsten woonde hij regelmatig bij.
Een vroom man
Pater Ampe was niet alleen een gedreven onderzoeker. Hij was ook en vooral een religieus mens. Bij zijn aankomst in het bejaardenhuis in Drongen drong hij erop aan dat in de homilie bij zijn uitvaart zou worden gesproken over de roeping tot het geestelijke en meer bepaald het religieuze leven. De evangelietekst die bij deze gelegenheid gekozen werd, was dan ook die van de schat verborgen in de akker en van de kostbare parel (Mt. 13,44-46), meteen een eresaluut aan Die Evangelische Peerle. Zijn wetenschappelijke droom de tekst uit te geven is niet in vervulling gegaan, maar wel zijn levensdroom om de parel te vinden. Hij heeft zoals de koopman in het evangelie alles verkocht om hem te bezitten en dat is niet vergeefs geweest. Een leven van vrede en diep geluk was het zijne, een leven dat meer geschenk dan verovering was.
Pater Ampe was rijker dan de belangstelling voor zijn wetenschappelijke hoofdtaak liet vermoeden. Hij had contacten met vrienden, hielp mensen in nood en leidde bezinningen in religieuze gemeenschappen. Hij was trouw in de vriendschap en in de persoonlijke begeleiding. Zijn stoere werkzaamheid in afzondering ging gepaard met een onopgesmukt en vrijmoedig optreden naar buiten. Dit was immers zijn overtuiging: ‘Alleen God oordeelt, niet de mensen.’
em. prof. dr. Guido de Baere, FLW, UAntwerpen
april 2025

