1944-2023
Bij het plotse overlijden van Joris Duytschaever te Antwerpen op 10 januari 2023, schreef de Antwerpse schrijver (en oud-student) Jeroen Olyslaegers dat hij zijn hele schrijverscarrière door zijn prof gevolgd was: die las zijn boeken, kwam naar zijn lezingen en gaf hem vriendelijk maar duidelijk advies, waardoor hij zich de favoriete oud-student voelde. Toen ontdekte Olyslaegers dat hij maar één van de velen was: zijn oude prof Engels volgde tientallen van zijn studenten (ook en misschien wel vooral buiten de universiteit) en hij behandelde ze op dezelfde liefdevolle maar strenge manier.
Germanist in hart en nieren.
Duytschaever werd geboren te Merksem op 16 maart 1944 en trok na zijn middelbare studies naar de Rijksuniversiteit van Gent waar hij eerst licentiaat in de Germaanse filologie werd (toen nog in drie talen), en dan een bijkomend jaar filosofie studeerde. Daarna bracht hij het academisch jaar 1968-1969 door aan het Collège de France in Parijs waar hij Duits-Franse relaties bestudeerde, en het jaar nadien vertrok hij voor drie jaar naar de afdeling Vergelijkende Literatuur van Indiana University waar hij ook Nederlands en Duits doceerde en een ABD (‘all but dissertation’) behaalde. In 1972 verdedigde hij dan zijn proefschrift Alfred Döblin und die Weltliteratur aan de Vrije Universiteit Brussel, en een jaar later deed hij postdoctoraal onderzoek in de Universiteit van Hamburg met een beurs van de Alexander von Humboldt-Stiftung.
Nog in 1972 was hij medewerker vergelijkende literatuurwetenschap geworden aan de jonge Universitaire Instelling Antwerpen, de pluralistische bovenbouw van het katholieke UFSIA en de rijksinstelling RUCA. Vanaf 1980 doceerde hij ook één vak per jaar aan de VUB. Hij doceerde zijn hele carrière aan het departement Germaanse van de UIA, ging op emeritaat in het jaar dat de UA werd opgericht, maar bleef nog tot zijn dood in januari 2023 actief betrokken bij de cultuurwerking van de universiteit. Naast zijn opdracht in de UIA doceerde hij ook als gasthoogleraar in de VS, met semesters in Antioch University, Ohio, de University of Georgia (tweemaal), University of California in Berkeley, en tot slot bekleedde hij de Brueghel-leerstoel in de University of Pennsylvania, Philadelphia. Zelf was hij in het departement verantwoordelijk voor de docentenuitwisseling met de University of Georgia in Athens en later met de universiteit van Rabat, waar hij ook twee promovendi begeleidde.
Bezieler van internationale studentenuitwisseling.
Als beginnend docent was hij een integraal onderdeel van het onderwijsexperiment dat de UIA in de jaren zeventig was, voor een stuk naar Amerikaans model, met seminaries, papers en permanente evaluatie. Duytschaever haalde generaties Antwerpse studenten van onder de schaduw van de kerktoren vandaan, en hij liet hen zien dat er buiten Vlaanderen nog een hele wereld bestond. Als mentor stuurde hij een groot aantal van hen naar Amerikaanse en andere universiteiten en zijn studenten maakten carrière over de hele wereld, van Amsterdam tot Australië. En vanuit een zelfde engagement was hij tien jaar lang bezieler van het programma European Studies, een prille samenwerking tussen UFSIA en UIA, om Amerikaanse studenten te laten kennismaken met de Europese cultuur en politiek.
Zijn literatuurwetenschappelijk onderzoek was en bleef comparatistisch, met de nadruk op auteurs die nationale (en nationalistische) grenzen aftastten of bewust overschreden: Alfred Döblin, James Joyce, Hugo Claus. Over Joyce publiceerde hij het allereerste boek in Vlaanderen en over de roman De Verwondering een opmerkelijke studie die werd uitgegeven door de Wetenschappelijke Bibliotheek in Antwerpen. Ondertussen gaf hij in Parijs bij Aubier een tweetalige editie uit van Döblins Die Ermordung einer Butterblume en in 1977 bij het Wereldvenster in Baarn zijn Nederlandse vertaling van Edmund Husserls Ursprung der Geometrie.
Later onderzoek en dienstverlening.
In de loop van de jaren tachtig verschoof zijn aandacht naar de Ierse en Schotse literatuur: samen met jonge collega’s organiseerde hij congressen en gaf hij verzamelbundels uit over wat toen ’minority literatures’ werd genoemd, en waartoe volgens hem ook de Vlaamse literatuur behoorde, zeker in haar relatie met de Noord-Nederlandse literatuur. Het tijdschrift Vrij Nederland publiceerde een recensie van zijn Claus-boek met als titel ’De Claus-studie mag niet aan Vlamingen worden overlaten’, een provocatie waarvoor de recensent zich later bij Duytschaever verontschuldigde. Hij had uitstekende relaties met Nederlandse collega’s, nam er deel aan een visitatie, stichtte samen met collega’s uit Amsterdam, Leiden en Nijmegen een losbladig lexicon, Post-War Literatures in English, en werd regelmatig gevraagd als jurylid voor promoties in Leiden en Utrecht. Hoewel hij vaak fulmineerde tegen de steeds groeiende administratieve lasten van een hoogleraar, nam hij met plezier bijzonder tijdrovende projecten op zich. Tussen 1977 en 1988 was hij actief in de afdeling Moderne Talen (eerst als secretaris, dan als directeur) van het toen gezaghebbende en unitair-Belgische Revue belge de philologie et histoire. In de tweede helft van zijn universitaire carrière verschoof zijn aandacht naar culturele projecten: hij werd redactielid van De Vlaamse Gids en in het nieuwe millennium engageerde hij zich in de Vlaamse muziekwereld: tien jaar zat hij in de Vlaamse commissie voor muziektheater (1998-2008), vanaf 1999 zat hij in de raad van bestuur van het Symfonie-orkest Vlaanderen. Hij maakte talloze vertalingen voor het Studiecentrum Vlaamse Muziek, het Koninklijk Conservatorium, het Muziekcentrum van de Vlaamse Gemeenschap, het Museum voor Hedendaagse Kunst in Antwerpen, het Nationaal Biografisch Woordenboek en voor andere culturele organisaties en initiatieven. Nog net voor zijn dood voltooide hij een artikel over de componist Arthur Löwenstein, de student van Gustav Mahler, die na de Anschluss uit Oostenrijk was gevlucht en in 1937 in Antwerpen de eerste Vlaamse Symfonie had opgericht.
Goedlachse ’cultural activist’.
Zijn vele activiteiten op dit gebied zorgden ervoor dat hij vermeld werd als ’cultural activist’ in de gepubliceerde dagboeken van Albie Sachs, de anti-apartheidsdenker die in 1990 terug naar huis kon, en die als rechter een belangrijke rol speelde in het nieuwe Zuid-Afrika van na de apartheid.
Joris Duytschaever nam zichzelf hoegenaamd niet au sérieux en zijn vaak bulderende lach galmt nog na in de wandelgangen van onze universiteit. Hij sprak zelf-ironiserend over wat hij dan zijn “pedagogisch project” noemde, en over oud-studenten zei hij dan dat zij “door zijn vormende handen waren gegaan”. De vele reacties na zijn overlijden bevestigen dat hij, ondanks die ironie, geen ongelijk had.
em. prof. dr. Geert Lernout, FLW, UAntwerpen
12 juni 2025

