Émile de Strycker s.j.

1907-1978

Jeugd

Op 19 april 1978 overleed pater Émile de Strycker in de H.- Familiekliniek in Antwerpen. Hij werd in dezelfde stad geboren op 27 december 1907 als vierde in een gezin van zeven kinderen. Op jonge leeftijd ontviel hem zijn vader. Reeds vroeg viel zijn hoge begaafdheid op, zowel bij zijn leraren van de humaniora als bij zijn medeleerlingen: hij kon niet alleen de onderwezen materie tot in de puntjes weergeven maar ging over de grenzen van de gegeven stof heen, gedreven door een niet aflatende lust om te weten.

Onderwijs

Het grootste deel van De Stryckers leven was gewijd aan het onderwijs. Na zijn intrede in de Sociëteit van Jezus (1925) werd hij vanaf 1932 benoemd tot leraar Grieks van zijn jonge confraters. Van 1934 tot 1936 voltooide hij zijn eigen filologische vorming aan de universiteit van Leuven. Na het einde van zijn theologische studie onderwees hij van 1941 tot 1958 aan talrijke generaties van jezuïeten de Griekse taal en literatuur en de Griekse geschiedenis, i. h. b. die van de Griekse politieke instellingen. Intussen maakten zijn medewerking aan wetenschappelijke tijdschriften, zijn deelname aan congressen, zijn gesprekken en correspondentie met collega’s hem tot een gegeerd raadsman in de hele wetenschappelijke wereld.

In 1959 werd hij tot professor voor de geschiedenis van de wijsbegeerte van de oudheid benoemd in het studiehuis van de Orde in Heverlee. Zo kwam er ruimte vrij om het werk te voltooien dat hem toegang verleende tot de Byzantijnse studies. Op 23 maart 1961 verdedigde hij op schitterende wijze zijn dissertatie, La forme la plus ancienne du Protévangile de Jacques. Recherches sur le papyrus Bodmer avec une édition critique du texte grec et une traduction annotée.

Academische loopbaan

In hetzelfde jaar komt De Strycker naar Antwerpen om er mee te werken aan de stichting van de UFSIA. Deze instelling werd in 1965 officieel erkend. In 1967 wordt hij lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. In deze instelling wordt hij in 1971 directeur van de klasse der letteren en van de morele en politieke wetenschappen. In hetzelfde jaar wordt hij verkozen tot president van de Société belge d’études byzantines / het Belgisch genootschap van Byzantijnse Studies, dat reeds verscheidene jaren een kwijnend bestaan had geleid. Deze vereniging wekte hij weer tot leven. Ondanks zijn wankele gezondheid ging hij voort met het voorbereiden van zijn colleges en het deelnemen aan de zittingen van de Academie. Bovendien vond hij nog de tijd om talrijke bezoekers te ontvangen: collega’s, leerlingen, medebroeders en vrienden, steeds bereid naar hen te luisteren en hen te helpen. Het liber amicorum Zetesis, dat hem in 1973 bij zijn 65ste verjaardag werd aangeboden, bevat 59 bijdragen van vrienden en collega’s.

Blijven werken

Toen hij eenmaal ongeneeslijk ziek werd, bleef hij, om anderen niet te belasten, daarover heel discreet. Onvermoeibaar zwoegend, had hij gehoopt na zijn pensionering zijn twee grote levenswerken te voltooien: zijn commentaar op de Apologie van Socrates en de editie van het Proto-evangelie. De Apologie was bij zijn overlijden zo goed als afgerond; aan de editie was nog heel wat redactiewerk te verrichten. Maar dat is in handen van competente medewerkers tot voltooiing gebracht.

em. prof. Guido de Baere, FLW, UAntwerpen
25 juli 2025