Stefaan Pattyn

1927-2008

Stefaan Rogier Pattyn werd geboren op 9 september 1927 te Rumbeke en hij groeide op als enige zoon in een eenvoudig werkmansgezin. Met 11 jaar werd hij naar de middelbare school gestuurd in Pecq. Na zijn humaniora in het atheneum was dan ook de Rijksuniversiteit van Gent een logische keuze om zijn studies verder te zetten.

Aan het einde van zijn artsenopleiding kreeg hij van prof. P.G. Janssens, toenmalig Directeur van het Instituut voor Tropische Geneeskunde, een aanbod voor een opleiding in de microbiologie, meer bepaald de virologie. Die kans greep hij met beide handen.

Het begon dan allemaal in Leiden, Nederland bij prof. J.D. Verlinde, waar zich destijds het beste laboratorium voor virologie bevond. Hier leerde de jonge Stefaan de toenmalige technieken van viruskweek op eieren, in muizen en zelfs in apen, o.a. voor onderzoek van een epidemie in Oostenrijk waarvan autopsiemateriaal naar Leiden werd gestuurd voor diagnose. Het bleek om een vorm van Russische spring-summer-encefalitis te gaan: de eerste aanraking met een arbovirus waarbij Janssens dacht dat dit het onderzoeksonderwerp in Congo zou kunnen zijn.

Stefaan Pattyn als wetenschapper

Na zijn huwelijk in 1953 met Renée Jacques brengt zijn wetenschappelijk-humanitaire ingesteldheid hem naar Belgisch Congo, naar Elisabethstad, het huidige Lubumbashi. Hij richtte er een van de eerste en voornaamste, zoniet het eerste, laboratorium op voor virusresearch, weliswaar met zeer beperkte middelen; virusdiagnostiek moest gebeuren op eieren en op muizen. De eerste HeLa-ellen die met succes de oceaan hadden overgestoken tijdens zijn verblijf in Leiden, importeerde Pattyn vanuit Leiden en ze werden gekweekt met serum van een paard dat hiervoor speciaal door het lab werd aangekocht. Niettemin slaagde hij erin onderzoek uit te bouwen in het domein van de arbovirussen en aanverwante virussen, en hierover in die korte periode van 5 jaar in het begin van zijn carrière een 30-tal artikels in internationale tijdschriften te publiceren. Zijn verblijf in Congo onderbrak hij in 1958 om met een WHO beurs naar het CDC in Atlanta te gaan, waar hij Charles Shepard ontmoette, die op hem een grote indruk maakte, en vervolgens naar The Armed Forces Institute of Pathology, waar hij zich verder bekwaamde in ondermeer de pathologische kennis die hem later in het lepraonderzoek zeer nuttig werd.

De omstandigheden in 1960 in Belgisch Congo dwongen hem terug te keren naar België. ‘Out of Africa’ met een rijke ervaring in tropische infectieuze pathologie en enorme fieldexperimenten, of vrij vertaald ’het maximale doen met een minimum aan middelen en infrastructuur’. Zo werd Antwerpen de thuisbasis voor de verdere loopbaan van Stefaan Pattyn. Zijn wetenschappelijke activiteiten concentreerden zich in het Instituut voor Tropische Geneeskunde en mettertijd werd hij ook gewoon hoogleraar microbiologie bij de oprichting van de toenmalige Universitaire Instelling Antwerpen.

Zijn voorliefde ging vooral uit naar de virologie. Voor de eerste pijiler van zijn onderzoek concentreerde Pattyn zich op zijn oude liefde vanuit Leiden: de arbovirussen. Het is dan ook geen toeval dat hij in 1976 geschiedenis schreef met zijn toenmalige medewerkers, Peter Piot en Guido Van der Groen, door als eerste het ebolavirus te isoleren en te beschrijven als oorzaak van de hemorragische koortsepidemie in Yambuku. Op 4 oktober 1976 arriveerden in een thermos bloedmonsters en een biopsie van de Belgische missiezuster Myriam, die op weg naar Brussel in Kinshasa is gestorven. Met niet veel meer aan beschermingsmiddelen dan een labojas en handschoenen werd dit materiaal geënt op vero-cellen en babymuizen. Aangezien echter niet de nodige infrastructuur aanwezig was om te werken met gevaarlijke virussen, vroeg de WHO het materiaal door te sturen naar Porton Down, UK en naar Karl Johnson in het CDC. Maar Pattyn en zijn jonge medewerkers, nieuwsgierig en gretig om dit verder te onderzoeken, stuurden niet alles door en op 14 oktober 1976 beschreef hij het oorzakelijke virus als een marburgvirus of een virus serologisch verschillend maar behorend tot dezelfde virusgroep’. Stefaan Pattyn, Peter Piot en Guido Van der Groen vertrokken daarna als leden van een internationaal team om de epidemie te helpen controleren. Wat bedoeld was als een missie van 2 weken, werd uiteindelijk een werk van 3 maanden waarin in primitieve en stresserende omstandigheden moest worden gewerkt omdat men op dat ogenblik geen inzicht had in de transmissie van dit dodelijke virus.

Het tweede luik van zijn onderzoeksprogramma was dat van de mycobacteriën: beginnend met mycobacterium ulcerans en niet met mycobacterium tuberculosis, want daar was, vond Stefaan, op dat ogenblik al voldoende onderzoek over verricht. Bij zijn terugkeer vanuit Congo was hij ervan overtuigd nooit meer lepra te zullen bestuderen in een niet-endemisch land, tot hij in 1961 een artikel leest van Shepard die beschrijft hoe leprabacillen kunnen worden gekweekt op muizenpoten. In het wetenschappelijke milieu wordt aanvankelijk sceptisch gereageerd maar Pattyn, vertrouwd met de ernst van Shepard, weet dat dit ernstig werk is, vraagt Shepard om onderzoeksmateriaal en in 1963 op het lepracongres in Rio De Janeiro kan hij zijn resultaten voorstellen en als eerste de bevindingen van Shepard bevestigen. Daarmee was zijn onderzoeksprogramma op dit terrein ingezet: er bestaat een dierlijk model voor de studie van lepra, beperkt, maar een stap in de goede richting voor de eerste studies op het einde van de jaren ’60 naar de efficaciteit van Rifampicine.

Studies buiten het laboratorium ontbraken echter: Pattyn zet daarom de stap naar het echte werkterrein en start studies in onder meer Zaïre, Casablanca, Ethiopië, Rwanda, Burundi, de Comoren, mede dankzij de Damiaanactie die toen werd opgericht. Wanneer in 1979 de Damiaanactie de behandeling met Rifampicine tot alle centra in Zaïre uitbreidt en daarbij vaststelt dat het onmogelijk is de melaatsenverzorging radicaal te veranderen, aanvaardt Prof. Pattyn om dokters en verplegers op te leiden die de verzorging door mobiele eenheden kunnen optimaliseren, wat een rijkdom aan informatie opleverde om behandelingsschema’s op te stellen en bij te sturen.

Vanuit deze ervaring was hij dan ook van 1979-1990 expert voor de WHO in de commissie Thelep (Therapy of Leprosy). Stefaan werd een sleutelpersoon in de ontwikkeling van de huidige behandeling van lepra–multidrugtherapy (MDT), voor het eerst aanbevolen door de WHO in 1981: een korte leprabehandeling die zowel op pauci- als multibacillaire patiënten kan worden toegepast was een belangrijke nieuwigheid in de werken van Pattyn.

Stefaan Pattyn is dus, ook sinds zijn terugkeer in België, veel contacten blijven houden met tropische en ontwikkelingslanden, wat hij beschouwde als enorm verrijkend zowel op technisch als op menselijk vlak.

Zo was hij de mening toegedaan dat men hierdoor de lokale problematiek overstijgt, men wordt gedwongen de zaken vanuit een hogere, meer omvattende, maatschappelijke, sociale en menselijke dimensie te bekijken. “Op menselijk vlak”, zo scheef hij in zijn afscheidsrede, “krijg je een heel andere kijk op de geneeskunde. Je wordt er onmiddellijk en in zeer ruime mate geconfronteerd met de socioculturele context waarin de geneeskunde wordt beoefend, veel meer dan het geval is in het enge keurslijf van een gesofistikeerd Europees ziekenhuis.”

Technisch had hij een enorme ervaring opgedaan: in de heersende omstandigheden moet men immers af en toe wel wat inventief zijn. Gezien de evidente financiële beperkingen moet men bovendien prioriteiten stellen en keuzen maken: een facet van de geneeskunde waarvan Stefaan vond dat het in een gesofistikeerd Europees ziekenhuis al te veel wordt genegeerd of waaraan te weinig aandacht wordt besteed. De vele assistenten die hij later in de microbiologie heeft opgeleid, heeft hij deze aspecten duidelijk trachten bij te brengen.

Prof. Pattyn was dus een prominent en gedreven wetenschapper, een rigoureus nauwgezette onderzoeker met een scherpe analytische en kritische geest.

Zijn wetenschappelijk oeuvre bestaat uit meer dan 380 publicaties in internationale tijdschriften.

Hij was niet alleen zelf een monument als wetenschapper, waardoor hij vanaf 1960, in de post koloniale periode, heeft bijgedragen tot een nieuw elan voor het Instituut voor Tropische Geneeskunde; hij heeft ook briljante wetenschappers gevormd, of er een belangrijke bijdrage aan geleverd. Hieronder wil ik zijn opvolger prof. Françoise Portaels vermelden die met haar medewerkers de dienst Mycobacteriologie verder heeft doen groeien en, via erkenning door en samenwerking met de WHO voor diagnose en surveillance van mycobacterium. ulcerans en tuberculose, verder voor de internationale uitstraling van deze dienst heeft gezorgd. We kennen natuurlijk ook prof. Peter Piot, gedurende 13 jaar Directeur van UNAIDS en later aan het hoofd van een nieuw Institute for Global Health aan het Imperial College of London, voor wie wellicht de ervaring van de ebola epidemie nuttig is geweest in het prille begin van zijn hiv- carrière.

Bijdrage van Prof. dr. Stefaan Pattyn aan de Faculteit Geneeskunde UA

Prof. Pattyn is een van de belangrijke stamvaders geweest in de Faculteit Geneeskunde. Samen met prof. Jozef Bekaert (interne), Alex Hubens (heelkunde) vormde hij (microbiologie) een trio, dat in de beginjaren van de geneeskunde aan de UIA (1972-1975) alle grote beleidsopties nam inzake uitbouw van onderwijs, onderzoek en de organisatie van de Faculteit Geneeskunde. Hij was dan ook de allereerste departementsvoorzitter van het Departement Geneeskunde vanaf 1 oktober 1972, later van een onderdeel ervan (Kinder-, Genees- en Verloskunde) (zowaar een vakgroep avant la lettre) tot 30 september 1975.

Het was een pioniersperiode: het uitbouwen van onderzoekslaboratoria, het zoeken van geschikte stageplaatsen voor assistenten in opleiding, het Universitair Ziekenhuis bestond immers nog niet, en het organiseren van onderwijs dat vernieuwend was in die tijd. Hij was een man met visie, een kritische visie, maar gericht op innovatie en op de toekomst, een besluitvaardig no-nonsense-man die rechttoe rechtaan, zonder franjes, zijn uitgesproken en dikwijls zeer vooruitstrevende ideeën verdedigde.

Zo steunde hij het volgens hem uiterst lovenswaardig initiatief vanwege de stichters van de UIA in 1971 -72 in elke opleiding een paar curriculumeenheden in te lassen die de ogen en de geest van de studenten moesten openen voor aspecten van de wetenschap buiten het eigen vakgebied; een illustratie van zijn bredere kijk op de mens.

Op het einde van zijn carrière, van 1 oktober 1989 tot 30 september 1991 is hij opnieuw gedurende een mandaat van twee jaar departementsvoorzitter Geneeskunde geweest en nam hij plichtsbewust beleidsverantwoordelijkheden op in die moeilijke periode van besparingsmaatregelen die ook toen al de universiteit troffen. Op diverse soorten vergaderingen op beleidsniveau kon hij de zaken indien nodig relativeren en in de juiste context plaatsen. Hij hield niet van lang doelloos gepalaver. Te vele en te lange vergaderingen waren niet aan hem besteed. Problemen werden geanalyseerd, hij drong steeds aan op feiten en cijfers, geen hypothesen. Zijn stijl was direct: beslissingen werden kordaat maar billijk en correct genomen. Het algemeen belang was steeds zijn uitgangspunt. Het streven naar voortdurende kwaliteitsverbetering was een tweede belangrijk criterium.

Zijn oordeel – en zijn evenwichtige en juiste adviezen betreffende het ongetwijfeld complexe departement Geneeskunde – werd onder meer door de rectoren Van den Driesche en Adams bijzonder geapprecieerd.

Als hoogleraar microbiologie heeft hij met bezieling de studenten en klinisch biologen in opleiding verrijkt met zijn encyclopedische kennis en waardevolle ervaring maar ook met zijn wijsheid en kritische geest.

Naast zijn talloze wetenschappelijke realisaties en beleidsopdrachten was het vooral ook zijn manier van doen en omgaan met jongeren die zijn grootste bijdrage aan de Faculteit Geneeskunde opleverde: die van ‘leermeester’ pur sang.

Hij werd diensthoofd van de dienst Medische Microbiologie bij de start van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen in 1979 en hij bleef het tot zijn emeritaat in 1992.

Vele mensen van het lab microbiologie heeft hij al die jaren weten te begeesteren en motiveren, ook in domeinen ver buiten de microbiologie.

’When to start and where to stop?’ was de titel van de opmerkelijke afscheidsrede die prof. Pattyn uitsprak bij zijn emeritaat in 1992.

Vrij vertaald is deze uitdrukking een pleidooi voor een meer rationeel en efficiënt gebruik van de laboratoriumdiagnostiek: zijn leidmotief vanaf de oprichting van nogmaals een nieuw microbiologisch lab in het UZA  en gedurende al de jaren dat hij er diensthoofd was: avant la lettre de toepassing van wat later door Sackett in 1996 werd beschreven als ’evidence based medicine’, waar nu terecht, en ook door de overheid, veel aandacht aan wordt besteed. Een principe waarvan hij de vele assistenten die hij heeft opgeleid, heeft trachten te doordringen.

Stefaan was inderdaad steeds de mening toegedaan en heeft die ook verdedigd, dat de lab-mensen geen blinde, slaafse uitvoerders mogen zijn van wat hij dikwijls noemde, de “kruisjes-op-aanvraagformulieren-invullende clinici”. Neen, de noodzaak, de richting, de diepgang van het onderzoek van klinische bemonsteringen moesten zijns inziens inderdaad in samenspraak gebeuren tussen clinicus en labspecialist.

Hij heeft er daarom steeds naar gestreefd voor alle bemonsteringen met de clinici tot vaste afspraken te komen, voor wat wel en wat niet zou worden uitgevoerd, afspraken waarvan in onderling overleg zo nodig kan worden afgeweken, en die vanzelfsprekend, naargelang de evolutie van de kennis, de pathologie en de techniciteit, voor wijziging vatbaar zijn. Hij had soms zijn West-Vlaamse koppigheid en zijn overredingskracht nodig om de critici onder de clinici van sommige strategieën te overtuigen; later werden dezelfde critici de vurigste verdedigers en werd hij ook hier door velen geapprecieerd voor zijn rechtlijnigheid, zijn ‘no-nonsense’ en zijn wetenschappelijke en menselijke integriteit.

Hij leerde zijn assistenten oog te hebben voor details, kritisch alles in vraag te stellen, durven in te gaan tegen gangbare hypothesen. Vaak op een informele manier, tijdens de middagpauzes, verrijkte hij laboranten en assistenten met zijn waardevolle kennis en ervaring, vaak doorspekt met anekdotes uit zijn grote repertoire.

Hij gaf zijn medewerkers en jonge onderzoekers een grote vrijheid, veel vertrouwen, kansen om initiatief te nemen – zelfs als hij er niet van overtuigd was dat het de juiste weg uitging. Men had het recht om zich te vergissen, het recht er op bepaalde ogenblikken verkeerde ideeën op na te houden, wat volgens hem niet zo erg was, als de bereidheid maar bestond die tijdig te herzien.

Hoewel hij nooit verlegen was om prikkelende uitspraken, zijn stijl zeer direct en kordaat was, werd hij door wie met hem hebben gewerkt geapprecieerd voor zijn correctheid en zijn rechtvaardigheid.

Prof. dr. Stefaan Pattyn – de mens

Stefaan Pattyn was ook een veelzijdige humanist en de cultuurkennis van deze grote wetenschapper beperkte zich helemaal niet tot de cultuur van bacillen. Hij was zeer belezen en had verstrekkende en uiteenlopende interesses.

Zijn beperkte vrije tijd vulde hij met het beluisteren van klassieke muziek en zijn hobby, die hij koesterde sinds zijn tijd aan het atheneum in Gent, namelijk geschiedenis en filosofie. Zelfs na zijn op pensioenstelling is hij nog enthousiast de colleges van Europese geschiedenis aan de UA gaan volgen.

Wat hem fascineerde waren de grote stromingen in de geschiedenis, de wetenschap van het a posteriori, onmisbaar om het heden te begrijpen, de beschavingen, de politieke systemen, de studie van de evolutie van de samenlevingen in hun technische, economische, godsdienstige en sociale aspecten en in de kunst.

Samen met zijn echtgenote en met goede vrienden nam hij, zolang zijn gezondheid het hem toeliet, elke gelegenheid te baat om culturele uitstappen te doen.

Door zijn eruditie was het steeds een voorrecht om niet alleen wetenschappelijke maar ook filosofische discussies met hem aan te gaan, waarvan hij intens genoot, al of niet met een goed glas. Hij was een aangename causeur maar kon eveneens min of meer geduldig luisteren naar problemen en was een steun en toeverlaat wanneer nodig.

Stefaan Pattyn was een sociaal bewogen man met een open wereldvisie, en hij vergat nooit zijn eigen origine, waar hij ook was. Hij overleed in het UZA op 15 maart 2008.

em. prof. dr. Greet Ieven, FGGW UAntwerpen
6 juni 2024